Engels periode 6 les 7A klas2B

Engels periode 6 les 7A klas 2B
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Engels periode 6 les 7A klas 2B

Slide 1 - Slide

Welcome dear students
For today:
- Informatie toets Speaking A1 / A2
- Herhaling Stof Speaking A1 / A2
- Quiz in Blooket
- Werken aan opdrachten in GPS

Slide 2 - Slide

Wanneer is de toets?
Maandag 25 maart => Klas 2B
Dinsdag  2 april => Klas 2A
Woensdag 3 april => Klas 2E
Vrijdag 5 april => Klas 2D
Vrijdag 5 april => Klas 2C


Slide 3 - Slide

Wat moet er afgerond zijn in GPS?
De volgende opdrachten moeten af zijn:








A1
A1 Speaking Presentations (1)
A1 Speaking Presentations (2)
A1 Presentations (1) Grammar
A1 Presentations (1) Vocab
A1 Presentations (2) Grammar
A1 Presentations (2) Vocab
of

A2
A2 Speaking Presentations (1)
A2 Speaking Presentations (2)
A2 Presentations (1) Grammar
A2 Presentations (1) Vocab
A2 Presentations (2) Grammar
A2 Presentations (2) Vocab




















Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Present Simple / Tegenwoordige tijd
Present Simple: gebruik je bij gewoontes en feiten
Signaalwoorden gericht op frequentie gebruik (always, never, every, sometimes, often, regularly)


 

Slide 7 - Slide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed
Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is en 
nu afgelopen is. (Yesterday, last..., ... ago, 1987)
Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord
2e rij (Past Simple)

Slide 8 - Slide

Present Continuous: wanneer gebruik je het? 
Je gebruikt de Present Continuous als je het vertelt over iets wat NU aan de gang is/bezig is. 
We are reading at the moment.
Look! That pigeon is pooping on that man's head. 
Listen! She is singing again.

Slide 9 - Slide

Hoe maak je de Present Continuous?
Stap 1: Kijk naar het onderwerp van de zin
I --> am
He/She/It --> is
You/We/They --> are

Stap 2: Kijk naar het werkwoord
geen uitzondering --> schrijf op werkwoord+ing (doing, trying)
eindigt op -e --> haal de e weg en schrijf werkwoord+ing (having, giving)
eindigt op -c --> werkwoord+king (panicking)
kort werkwoord met één lettergreep --> verdubbel laatste letter en schrijf werkwoord+ing (hitting, stopping)

Slide 10 - Slide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 11 - Slide

Zinsopbouw

Slide 12 - Slide

Countable vs. uncountable nouns
Countable
Uncountable
Girl, apple, cup, book, chair
--> have a plural form
--> a/an
Clothing, coffee, laughter, sand, water, sugar
--> no plural form
--> a/an

Slide 13 - Slide

Plurals = meervoudsvormen

Slide 14 - Slide

Nouns that change spelling
person – people
ox – oxen
man – men
woman – women
caveman – cavemen
policeman – policemen
child – children
tooth – teeth
foot – feet
goose – geese
mouse – mice
louse – lice
also........

a loaf of bread - five loaves (Bread)
a pair of trousers
a pair of glasses

Slide 15 - Slide

Nouns that don't change
aircraft – aircraft
barracks – barracks
deer – deer
gallows – gallows
moose – moose
salmon – salmon
hovercraft – hovercraft
spacecraft – spacecraft
series – series
species – species
means – means
offspring – offspring
deer – deer
fish – fish
sheep – sheep

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Adjectives = bijvoeglijk naamwoord
Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 18 - Slide

Vergrotende trap:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Overtreffende trap:
+EST

Vaak komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 19 - Slide

Woorden van 2 of meer lettergrepen
krijgen GEEN -er of -est erna,
maar MORE of MOST ervoor!

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide