Het werkwoord 'zouden'

 C: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies.
 D: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies buiten de school.

 Terugkijken
Het werkwoord 'zouden'
 Voorbereiden/voorkennis

 A: Bespreek samen wat de functie van 'zou'
 is in de zinnen.
 B: Zoek de twee delen van de zin bij elkaar. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

 C: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies.
 D: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies buiten de school.

 Terugkijken
Het werkwoord 'zouden'
 Voorbereiden/voorkennis

 A: Bespreek samen wat de functie van 'zou'
 is in de zinnen.
 B: Zoek de twee delen van de zin bij elkaar. 

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze workshop ...
- kun je een aantal functies van het werkwoord 'zouden' benoemen;
- kun je 'zouden' op de goede manier gebruiken tijdens het spreken; 
- ben je er klaar voor om vijf zinnen met 'zou' of 'zouden' buiten de school te gebruiken. 


Slide 2 - Slide

Het werkwoord 'zouden'
Ik zou
Jij / u zou 
Hij / zij zou
Wij zouden
Jullie zouden
Zij zouden

Zouden is een hulpwerkwoord.
Een hulpwerkwoord staat altijd met minimaal één ander werkwoord in de zin.

Slide 3 - Slide

Oefening A
Opdracht: Bespreek samen wat de functie van 'zou' is in de zinnen.

Zou ik u iets mogen vragen?
Als ik een auto zou hebben, zou ik nooit meer fietsen.
Ik zou graag een kopje koffie willen.
Als ik jou was, zou ik naar de dokter gaan.
Je zou een nieuwe tas kunnen kopen.
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Antwoorden
Beleefde vraag: Zou ik u iets mogen vragen?
Irrealis (geen realiteit): Als ik een auto zou hebben, zou ik nooit meer fietsen.
Irrealis (wens): Ik zou graag een kopje koffie willen.
Advies (indirect): Als ik jou was, zou ik naar de dokter gaan.
Advies (direct): Je zou een nieuwe tas kunnen kopen.


Tips
  • Bij een beleefde vraag gebruik je het werkwoord 'kunnen', 'mogen' of 'willen'.
  • Bij een wens gebruik je het werkwoord 'willen'.
  • Bij een direct advies gebruik je het werkwoord 'moeten', 'kunnen' of 'mogen'.

Slide 5 - Slide

Oefening B
Opdracht: Zoek de twee delen van de zin bij elkaar. Schrijf de zinnen in je schrift. 
Klaar? Vergelijk in duo's de antwoorden. Bekijk daarna de theorie in je boek over 'zouden'.


timer
10:00
1. Zou ik 
2. Als ik een goed betaalde baan had, zou ik 
3. Ik zou graag
4. Als ik jou was, zou ik
5. Ik zou
6. Jullie zouden
a. een hondje willen.
b. maar eens stoppen met roken.
c. vaker op vakantie gaan.
d. een klacht moeten indienen.
e. 20 euro van je kunnen lenen?
f. niet naar het feest gaan als ik jou was.

Slide 6 - Slide

Antwoorden
1. Zou ik 
2. Als ik een goed betaalde baan had, zou ik 
3. Ik zou graag
4. Als ik jou was, zou ik
5. Ik zou
6. Jullie zouden
e. 20 euro van je kunnen lenen?
c. vaker op vakantie gaan.
a. een hondje willen.
b. maar stoppen met roken.
f. niet naar het feest gaan, als ik jou was.
d. een klacht moeten indienen.

Slide 7 - Slide

Oefening C 
Opdracht: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies.

1. Beleefde vraag
2. Irrealis: geen realiteit
3. Irrealis: wens
4. Advies: indirect
5. Advies: direct

Slide 8 - Slide

Oefening C (beleefde vraag)
Opdracht 1: Maak de vraag beleefder.

Beleefde vraag: Zou(den) ... kunnen / mogen / willen + infinitief?

  • Kun je mij bellen? - Zou je mij kunnen bellen?
  • Wil je me helpen?
  • Mag ik u iets vragen?
  • Kunnen jullie een beetje stiller zijn?
  • Wil jij de boodschappen doen?
  • Mag ik mijn auto hier parkeren?
  • Kunnen we even overleggen?

Slide 9 - Slide

Antwoorden (beleefde vraag)
  • Kun je mij bellen? - Zou je mij kunnen bellen?
  • Wil je me helpen? - Zou je me willen helpen?
  • Mag ik je iets vragen? - Zou ik u iets mogen vragen?
  • Kunnen jullie een beetje stiller zijn? - Zouden jullie een beetje stiller kunnen zijn?
  • Wil je de boodschappen doen? - Zou jij de boodschappen willen doen?
  • Mag ik mijn auto hier parkeren? - Zou ik mijn auto hier mogen parkeren?
  • Kunnen we even overleggen? - Zouden we even kunnen overleggen?

Slide 10 - Slide

Oefening C (irrealis: geen realiteit)
Opdracht 2: Geef antwoord op de vraag van de docent.

  • Wat zou je worden als je uit alle banen zou kunnen kiezen?

Voorbeeld 1: Als ik uit alle banen zou kunnen kiezen, zou ik piloot worden.
Of: Dan zou ik piloot worden.

Nu jij!







Slide 11 - Slide

Oefening C (irrealis: geen realiteit)
Opdracht 2: Geef antwoord op de vraag van de docent.

  • Wat zou je doen als je 1000 euro zou krijgen?

Voorbeeld: Als ik 1000 euro zou krijgen, zou ik op vakantie naar Griekenland gaan.

Als ik 1000 euro zou krijgen, zou ik ... (+ infinitief).
Dan zou ik ... (+ infinitief).






Slide 12 - Slide

Oefening C (irrealis: wens)
Opdracht 3: Wat wil jij graag? Doe een wens!

Voorbeeld 1: Ik zou graag een kat als huisdier willen.
Voorbeeld 2: Ik zou in de meivakantie graag naar Amsterdam willen gaan.

Ik zou graag ... willen (+ infinitief).
Ik zou ... graag ... willen (+ infinitief).

Slide 13 - Slide

Oefening C (advies: indirect en direct)
Opdracht 4: Geef de docent een advies. 

Voorbeeld 1 (indirect): Als ik jou was, zou ik ... / Ik zou ... als ik jou was.
Voorbeeld 2 (direct): Je zou ... moeten / kunnen / mogen + infinitief.

  • Ik voel me alleen. Wat zou jij doen als je mij was?
  • Ik beweeg te weinig. Ik moet meer bewegen. Wat zou jij doen als je mij was?
  • Ik ben altijd zo moe. Wat kan ik doen? Heb jij een idee voor mij?
  • Ik heb niks te doen. Ik verveel me. Wat kan ik doen? Heb jij een idee voor mij?

Slide 14 - Slide


Noem de functies van het werkwoord 'zouden'

Slide 15 - Open question


Ik kan het werkwoord 'zouden' nu zelf gebruiken.
Ja, dat lukt nu wel.
Ik begrijp de functies, maar ik moet meer oefenen.
Ik begrijp de functies niet goed, dus ik kan het werkwoord niet gebruiken.

Slide 16 - Poll

Oefening D
Opdracht: Gebruik 'zou' of 'zouden' in de verschillende functies buiten de school. 

Schrijf vijf zinnen met 'zou' of 'zouden' die jij buiten de school kunt gebruiken. Neem het lijstje met de zinnen mee naar huis. Zet een kruisje als je de zin hebt gebruikt. 

Verder oefenen

In zicht: Vanaf blz. 63
De sprong: Blz. 260, oefening 26 en 27

Slide 17 - Slide