Unit 3 Grammar ......... going to
Ik ga eten / slapen / leren / gamen.....
Jij gaat eten / slapen / leren / gamen.....
Hij / zij / het eten / slapen / leren / gamen.....
Wij gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Jullie gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Zij gaan eten / slapen / leren / gamen.....