Unit 3 Grammar ......... going to

Unit 3 Grammar ......... going to
Ik ga eten / slapen / leren / gamen.....
Jij gaat eten / slapen / leren / gamen.....
Hij / zij / het  eten / slapen / leren / gamen.....
Wij gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Jullie gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Zij gaan eten / slapen / leren / gamen.....                               
In het Engels gebruik je dan: am / are / is going to + hele werkwoord
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Unit 3 Grammar ......... going to
Ik ga eten / slapen / leren / gamen.....
Jij gaat eten / slapen / leren / gamen.....
Hij / zij / het  eten / slapen / leren / gamen.....
Wij gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Jullie gaan eten / slapen / leren / gamen.....
Zij gaan eten / slapen / leren / gamen.....                               
In het Engels gebruik je dan: am / are / is going to + hele werkwoord

Slide 1 - Slide

sleepopdracht
Het bekende rijtje. Ken jij het nog in het Engels?
  1. ik
  2. jij / je
  3. hij / zij / het
  4. wij / we
  5. julie
  6. zij / ze

Slide 2 - Slide

1
2
3
4
5
6
We
I
You  (enkelvoud)
You
(meervoud)
They
he / she / it

Slide 3 - Drag question

In het Nederlands kun je van plan zijn iets te gaan doen. 
Je zegt dan: "Ik ga eten."  
"Wij gaan voetballen."

In het Engels zegt je dan: 
"I am going to eat."
"We are going to play football."

Slide 4 - Slide

Hij gaat zijn vriend bellen.

He ....... his friend. (bellen = to phone)

Slide 5 - Open question

Wij gaan een nieuw computerspel spelen.

We ....... a new computergame. (spelen = to play)

Slide 6 - Open question

Mijn zus gaat tv kijken.

My sister ....... tv. (kijken = to watch)

Slide 7 - Open question

Sophie en Nick gaan hun vrienden ontmoeten.

Sophie and Nick ........ their friends. (ontmoeten = to meet)

Slide 8 - Open question

korte vorm ....
Je mag natuurlijk ook altijd de korte vorm gebruiken.
I am
You are
He, she, it is'
We are
You are
They are
I'm
They're
he's  / she's  / it's
You're
You're
We're

Slide 9 - Slide

Van plan zijn (going to)  vragend
I am going to eat .                Am I going to eat?

You are  going to eat .                 Are you going to eat?

We are going to eat.               Are we going to eat?
  

Slide 10 - Slide

Van plan zijn (going to)  ontkennend.
I am going to eat .                I am not going to eat? 

You are  going to eat .                 You are not going to eat?  (You aren't)

We are going to eat.               We are not going to eat?   (We aren 't)
  

Slide 11 - Slide

vergelijken

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video