taal geluk

ander woord voor geld
A
aanleg
B
voorspoed
C
fortuin
D
meevaller
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
Basisschool

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

ander woord voor geld
A
aanleg
B
voorspoed
C
fortuin
D
meevaller

Slide 1 - Quiz

ander woord voor schenken
A
opscheppen
B
geluk hebben
C
afhangen
D
doneren

Slide 2 - Quiz

ander woord voor je zorgen maken
A
resultaat opleveren
B
tobben
C
de wind mee hebben
D
accepteren

Slide 3 - Quiz

wat is je goed, tevreden en gezond voelen?
A
welbevinden
B
weelde
C
welvaart
D
weldadig

Slide 4 - Quiz

wat is : het gebeurt bij toeval?
A
nadenken over wat je doet
B
iets dat door een ander bepaald wordt
C
gebeurt zonder dat je het kon voorspellen
D
dat je ervoor zorgt dat iets gebeurt

Slide 5 - Quiz

wat is een talisman?
A
een samenloop van omstandigheden
B
een toestand waarbij alles goed gaat
C
iets waardoor je pech krijgt
D
een voorwerp dat geluk brengt

Slide 6 - Quiz

met welvaart bedoelen we:
A
dat je voortdurend tegenslagen hebt
B
de rijkdom van een land of persoon
C
dat je je aangenaam en fijn voelt
D
dat iets toevallig gebeurt

Slide 7 - Quiz

Als je iets afdwingt,
A
zorg je ervoor dat iets gebeurt
B
straal je van tevredenheid
C
ben je stressbestendig
D
heb je er zelf geen invloed op

Slide 8 - Quiz

bij een samenloop van omstandigheden
A
neem je de dingen zoals ze zijn
B
heb je ineens veel tegenslag
C
gebeuren er dingen die je niet kon voorzien
D
doe je bewust of onbewust steeds hetzelfde

Slide 9 - Quiz

Welke reden is niet juist?
Je gebruikt een uitdrukking...
A
omdat je zo krachtig uitdrukt wat je bedoelt
B
omdat ze grappig klinken
C
omdat een ander direct weet wat je bedoelt
D
omdat maar weinig mensen ze kennen

Slide 10 - Quiz

Je weet niets van voetbal, maar voorspelt zeven van de negen uitslagen goed. welke uitdrukking past hierbij?
A
meer geluk dan wijsheid
B
dat is een geluk bij een ongeluk
C
geld maakt niet gelukkig
D
hij is niet voor het geluk geboren

Slide 11 - Quiz

EVA
Even dansen, doe ik graag
Voor mijn hondje, doe ik alles
Als ik drop zie, moet ik snoepen
A
naamgedicht
B
elfje
C
haiku
D
rondeel

Slide 12 - Quiz

de kat ligt op schoot
ik begin braaf te aaien
zo zet ik hem aan
A
rondeel
B
naamgedicht
C
haiku
D
elfje

Slide 13 - Quiz

Bij welke dichtvorm hoort deze instructie:

schrijf de cijfers 1 t/m 8 onder elkaar en schrijf steeds dezelfde zin op regel 1, 4 en 7.
A
haiku
B
naamgedicht
C
elfje
D
rondeel

Slide 14 - Quiz