Deel I
Er wordt steeds een activiteit genoemd.
Noteer A t/m E in de volgende slide en geef aan bij elke activiteit of het de taak is van de KONING, een MINISTER, een KABINET of een STAATSSECRETARIS.
A. Is de baas van een staatssecretaris.
B. Komt met de collega’s elke vrijdag samen om zaken te bespreken.
C. Een belangrijke taak is het uitvoeren van het regeerakkoord.
D. Is verantwoordelijk voor een deel van de taken van de minister.
E. Overlegt geregeld met de minister-president, maar heeft geen politieke macht.