proeftoets

oefen PTA Politiek 3.1 t/m 3.7 

Deze oefentoets maak je alleen. 
Bij de open vragen mag je je boek gebruiken! (Doel is dat je er van leert.)
1 / 36
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

oefen PTA Politiek 3.1 t/m 3.7 

Deze oefentoets maak je alleen. 
Bij de open vragen mag je je boek gebruiken! (Doel is dat je er van leert.)

Slide 1 - Slide

Wie horen bij de overheid?
A
Nederlanders die mogen stemmen.
B
Nederlanders die belasting betalen.
C
Politici en ambtenaren.
D
Politici en kiezers.

Slide 2 - Quiz

Bij een indirecte democratie:

A
kiest de bevolking politici die voor hen besluiten nemen.
B
stemt de bevolking zelf over elk besluit.
C
kiest de bevolking in een referendum de volksvertegenwoordigers.
D
nemen de kiezers en de volksvertegenwoordigers samen in een referendum de besluiten.

Slide 3 - Quiz

Passief kiesrecht betekent dat:

A
politici over wetten stemmen.
B
maar weinig mensen gaan stemmen.
C
je bij verkiezingen mag gaan stemmen.
D
mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen.

Slide 4 - Quiz

Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk …………………. voor de burgers.
Welk woord of welke woorden kun je hier het beste invullen?

A
eigen verantwoordelijkheid.
B
regels.
C
een actieve overheid.
D
uitkeringen.

Slide 5 - Quiz

Als twee partijen een compromis sluiten, dan:

A
krijgt de grootste partij van de twee haar zin.
B
krijgt de kleinste partij van de twee haar zin.
C
komen ze niet tot een echte oplossing.
D
geven ze allebei een beetje toe.

Slide 6 - Quiz

Welke waarden passen het beste bij de sociaaldemocraten?

A
Economische en persoonlijke vrijheid.
B
Solidariteit en gelijkwaardigheid.
C
Naastenliefde en geloof.
D
Macht en rijkdom.

Slide 7 - Quiz

Het liberalisme vindt het vooral belangrijk dat:
A
het verschil tussen arm en rijk kleiner wordt.
B
burgers voldoende vrijheid moeten krijgen.
C
geld, macht en kennis eerlijk worden verdeeld.
D
in de samenleving naastenliefde een belangrijke waarde is.

Slide 8 - Quiz

Welke politieke partij is een christen-democratische partij?

A
CDA.
B
PvdA.
C
D66.
D
VVD.

Slide 9 - Quiz

De regering is het dagelijks bestuur van ons land. Wie zitten er in de regering?
1. De ministers.
2. De staatssecretarissen.
3. De leden van de Tweede Kamer.
4. De koning.
A
1 en 3 zitten in de regering.
B
1 en 4 zitten in de regering.
C
2 en 3 zitten in de regering.
D
2 en 4 zitten in de regering.

Slide 10 - Quiz

Wie is het staatshoofd van Nederland?

A
De koning.
B
De minister-president.
C
De staatssecretaris.
D
De voorzitter van de Tweede Kamer.

Slide 11 - Quiz

In ………………. staan de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van ons
land voor volgend jaar. Welke woorden zijn weggelaten?

A
het regeerakkoord.
B
de troonrede.
C
de miljoenennota.
D
de grondwet.

Slide 12 - Quiz

Waaruit bestaat het parlement?
A
De regering en het kabinet.
B
De Eerste Kamer en de koning.
C
De Eerste en Tweede Kamer.
D
De ministers en staatssecretarissen

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de hoofdtaken van het parlement?
1. Stemmen over wetsvoorstellen.
2. Ministers controleren.
3. Ministers en staatssecretarissen kiezen.
4. Wetten uitvoeren.

A
1 en 2.
B
1 en 3.
C
2 en 3.
D
3 en 4.

Slide 14 - Quiz

De Tweede Kamer mag ook zelf wetsvoorstellen doen. Dit is het:

A
recht van interpellatie.
B
motierecht.
C
recht van initiatief.
D
stemrecht.

Slide 15 - Quiz

Welke macht wordt door de trias politica in drie delen verdeeld?

A
De economische macht.
B
De macht van de rechters.
C
De macht van de overheid.
D
De macht van de burgers.

Slide 16 - Quiz

Nederland is een parlementaire democratie omdat:
A
er vrije verkiezingen zijn.
B
ons land een grondwet heeft.
C
er geheime verkiezingen zijn.
D
het parlement de macht heeft.

Slide 17 - Quiz

Een rechtsstaat is een land waar:

A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de bevolking de eindbeslissing neemt over wetsvoorstellen.
C
de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd.
D
het parlement de aangenomen wetten uitvoert.

Slide 18 - Quiz

Het dagelijks bestuur van de gemeente bestaat uit:
A
de burgemeester.
B
de gemeenteraad.
C
het college van B en W.
D
de wethouders.

Slide 19 - Quiz

De leden van de Provinciale Staten kiezen:
A
de ministers van de regering.
B
het parlement.
C
de leden van de Eerste Kamer.
D
de burgemeesters van de gemeenten in de provincie.

Slide 20 - Quiz

Nederland heeft ruimt 17 miljoen inwoners. Waarom is het dan handiger dat Nederland een indirecte democratie heeft?


Slide 21 - Open question

In Nederland zijn verkiezingen vrij én geheim. Leg uit wat dit betekent.

Slide 22 - Open question

Kijk naar de afbeeldingen. 
Welke afbeelding hoort niet in het rijtje thuis? 
Leg je antwoord uit in de volgende slide. 

A
B
C
D

Slide 23 - Slide

Kijk naar de afbeeldingen. Welke afbeelding hoort niet in het rijtje
thuis? Leg je antwoord uit.

Slide 24 - Open question

Sommige politieke partijen horen niet bij een bepaalde politieke stroming. Noem één partijen waarvoor dat geldt. Leg je keuze uit.

Slide 25 - Open question

Geef voor elke krantenkop aan bij welke stroming hij hoort. 
Noteer dit in de volgende slide.

A Overheid moet mensen met schulden sneller helpen 
Sociaal-democratie / christen-democratie / liberalisme 
 
B Goed nieuws! De autobelastingen gaan volgend jaar omlaag! 
Sociaal-democratie / christen-democratie / liberalisme 
 
C Oproep: behoud winkelsluiting tijdens kerst, Pasen en Pinksteren! 
Sociaal-democratie / christen-democratie / liberalisme 

Slide 26 - Slide

Geef voor elke krantenkop (A t/m C) aan bij welke stroming hij hoort.

Slide 27 - Open question

Deel I
Er wordt steeds een activiteit genoemd.  
Noteer A t/m E in de volgende slide en geef aan bij elke activiteit of het de taak is van de KONING, een MINISTER, een KABINET of een STAATSSECRETARIS. 
 
A. Is de baas van een staatssecretaris. 
B. Komt met de collega’s elke vrijdag samen om zaken te bespreken. 
C. Een belangrijke taak is het uitvoeren van het regeerakkoord. 
D. Is verantwoordelijk voor een deel van de taken van de minister. 
E. Overlegt geregeld met de minister-president, maar heeft geen politieke macht. 

Slide 28 - Slide

Er wordt steeds een activiteit genoemd.

Noteer A t/m E en geef aan bij elke activiteit of het de taak is van de KONING, een MINISTER, een KABINET of een STAATSSECRETARIS.

Slide 29 - Open question

Deel II
Er wordt steeds een activiteit genoemd.  
Noteer F t/m J in de volgende slide en geef aan bij elke activiteit of het de taak is van de KONING, een MINISTER, een KABINET of een STAATSSECRETARIS. 
 
F. Maakt deel uit van het kabinet, maar is geen minister. 
G. Is het dagelijks bestuur van ons land. 
H. Plaatst een handtekening onder alle aangenomen wetten. 
I. Vertegenwoordigt ons land in het buitenland bij een staatsbezoek. 
J. Staat aan het hoofd van een ministerie. 

Slide 30 - Slide

Er wordt steeds een activiteit genoemd.

Noteer F t/m J en geef aan bij elke activiteit of het de taak is van de KONING, een MINISTER, een KABINET of een STAATSSECRETARIS.

Slide 31 - Open question

Ministers moeten bij het oplossen van problemen vaak met elkaar samenwerken.
Leg uit hoe ministers door samenwerking het drugsgebruik onder minderjarigen kunnen aanpakken.

Slide 32 - Open question

onderdeel
stap
A.  Publicatie wet op officielebekendmakingen.nl
B.  Er is een maatschappelijk probleem
1
C.  Wetsvoorstel van de minister of van een Tweede Kamerlid
D.  Eerste Kamer stemt
6
E.  Koning ondertekent de wet
F.  Tweede Kamer debatteert
G.  Tweede Kamerleden dienen amendementen in
H.  Tweede Kamer stemt
Hoe komt een wet tot stand? 

Geef van de acht stappen de juiste volgorde aan. 
Twee stappen zijn al ingevuld. 

Noteer A t/m H en schrijf op welke letter bij welke stap hoort in de volgende slide.


 

Slide 33 - Slide

Hoe komt een wet tot stand? Geef van de acht stappen de juiste
volgorde aan.
Twee stappen zijn al ingevuld. Schrijf op welke letter bij welke stap
hoort.

Slide 34 - Open question

Vind jij dat een burgemeester democratisch moet worden gekozen? Onderbouw je antwoord met argumenten.

Slide 35 - Open question

Yessss!
Je bent klaar.

Je mag de toets inleveren en aan de slag met je samenvatting en begrippenlijst!

Slide 36 - Slide