Unit 4: Week 1

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Les 1 


Lesdoelen
Je kent nieuwe woorden om dieren te beschrijven.
Je weet hoe je het meervoud van zelfstandig naamwoorden vormt.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
Bekijk de video. Welke dieren hoor jij allemaal?

Schrijf in je schrift op welke dieren je hoort. 
Schrijf het Nederlandse woord met de Engelse vertaling op.

 

Slide 3 - Slide

Antwoorden:  
Papegaaien           Giraffen
Gorilla's                   Muggen
Hyena's                   Leeuwen
Slangen                  Olifanten
Krokodillen

Slide 4 - Video

https://www.youtube.com/watch?v=T58ICuBuskU
Opdracht 2
Gebruik:      De ________ past bij de ________ want ________

Slide 5 - Slide

Verbind de dieren met de objecten!

De leerlingen verbinden de objecten met de dieren.

Bijvoorbeeld:
De aap past bij de banaan want de aap eet bananen.
Opdracht 3
1) Kies de correcte vorm van het dikgedrukte (bold) woord.
2) Vertaal de zinnen naar het Engels.
3) Hoe maken wij het meervoud (plural) in het Nederlands?

a. Er zijn 4 paard / paarden in de boerderij.
b. Ik wil een hond / honden als huisdier.
c. Mijn broer heeft een bruine kat / katten.
d. Er vliegen 10 vlinder / vlinders in de tuin.
e. Ik heb thuis een paar cavia / cavia's.

Slide 6 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Meervoud (plural)
General rule: You put [-en] after a noun to make it plural.
Geit ---> Geiten
Kat ---> Katten           (Gets an extra [t] )
Aap ---> Apen             (Loses an [a] )

Exception 1: The noun ends in: e, -el, -en, -er, -em, -ie or -eau ----> Put [-s] after the noun.
Vlinder ---> Vlinders

Exception 2: The noun ends in a vowel (a, e, i, o, u, y) ---> Put [-'s] after the noun.
Cavia ---> Cavia's
                                                                                                             (In plural, all words will become "de" words)

Slide 7 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 4
Schrijf de meervoudsvormen (plural) van de dieren in de woordenlijst in in je schrift.

Bijvoorbeeld:
De geit ---> De geiten
De kip ---> De kippen
.....

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 5:
Beantwoord deze vragen in je schriftje.

1. Welke dieren ken je allemaal? Noem er minimaal 10.
2. Welke dieren leven er in de zee?
3. Heb jij een huisdier? Welk huisdier is dat?
4. Welk huisdier wil jij graag?
5. Welk dier vind jij het mooiste en waarom?
6. Ben je bang voor een dier? Waarom?

Slide 9 - Slide

Laat de leerlingen deze vragen beantwoorden in complete Nederlandse zinnen.
Les 2


Lesdoelen
Je kent nieuwe woorden om dieren te beschrijven.
Je weet hoe je het meervoud van zelfstandig naamwoorden vormt.
Je kunt bijvoeglijk naamwoorden gebruiken om dieren te beschrijven. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
In duo's, spelen jullie galgje met de woorden van week 1.

Weten jullie welk woord dit is?

___  ___  ___  ___  ___  _N_

S     P      F      T      I

Slide 11 - Slide

Speel eerst het spel van Galgje op het bord met de leerlingen. Laat ze daarna zelf spelen. 

Het woord is: Varken
Opdracht 2:

1. Lees de tekst.
2. Maak de vragen


Je mag de woordenlijst gebruiken.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Adjectieven
General rule: You put [-e] after an adjective if it's in front of a noun.
De spin is eng ---> De enge spin
Het paard is snel ---> Het snelle paart            (Gets an extra [l] )
De olifant is groot ---> De grote olifant           (Loses an [o] )

Exception: [De] words.
No exceptions!

Exception: [Het] words. 
If [het] is not mentioned before the adjective, you won't have to put an e after the adjective.
Het grote paard ---> Een groot paard ---> _____ Groot paard
                                                                                                             (In plural, all words will become "de" words)

Slide 13 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 3
Vertaal de zinnen naar het Nederlands.

1. The fast tiger has 4 paws.
2. The brown monkey has a long tail.
3. The cute rabbit has white fur.
4. I see a grey donkey with a big head.
5. Dangerous animals are scary.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
Hoe zien deze dieren eruit? Let op het enkelvoud en meervoud.

                   1.                                         2.                                            3.

Slide 15 - Slide

Welke dieren zien de leerlingen hier op de foto's?

De leerlingen op schrijven welke dieren ze zien en ze beschrijven ook hoe de dieren eruit zien. De leerlingen mogen de woordenlijst gebruiken.

Bijvoorbeeld:
Ik zie 2 beren. De beren hebben een bruine vacht.
Les 3


Lesdoelen
Je kan een liedje over dieren verstaan.
Je kan een verhaal over dieren schrijven.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

K3: Karen, Kristel & Kathleen
 1998-2009              2009-2015              2015-2021             2021-heden





Vervanging: K2 zoekt K3

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1:

Luister naar het liedje en vul de woorden in de tekst in.

Daarna bespreken we samen de woorden.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Opdracht 2:
Lees de tekst.

Maak opdracht 1 & 2.

Let op:
  • Meervoud
  • Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Extra opdracht

Dieren uitbeelden!

De klas moet raden.



 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Extra tijd?
Speel een:

  • Quizlet Live
  • Blooket
  • Gimkit

Slide 22 - Slide

Quizlet: https://quizlet.com/user/Stijn_Leemans/folders/unit-4-hou-jij-van-dieren?i=62okib&x=1xqt

Blooket: https://dashboard.blooket.com/set/67f65d2044acc20c31c01158

Gimkit: https://www.gimkit.com/view/67f65d95fb16dc551d62b84c