Samenvatting Zouten

Zouten Hoofdstuk 9
  1. Oplossen en indampreacties 
  2. Tabel 35 BINAS
  3. Zoutoplossing bij elkaar
  4. Slecht oplosbaar zout maken
  5. Ongewenste ionen verwijderen
  6. Herkenningsreacties
1 / 29
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zouten Hoofdstuk 9
  1. Oplossen en indampreacties 
  2. Tabel 35 BINAS
  3. Zoutoplossing bij elkaar
  4. Slecht oplosbaar zout maken
  5. Ongewenste ionen verwijderen
  6. Herkenningsreacties

Slide 1 - Slide

Voorkennis
Je weet van:
  • Atomen
  • Ionen
  • Moleculen 
  • Verhoudingsformules
  • Gebruik van Tabel 35 
  • Scheidingsmethoden (indampen)

Slide 2 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Er bestaan 3 soorten stoffen:
  1. elementen: 109 verschillende (waarvan 60 gebruikt kunnen worden
  2. moleculen: miljoenen opgebouwd uit elementen
  3. zouten: 500 000 - 600 000 opgebouwd uit de geladen varianten van de elementen

Slide 3 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Van een aantal zouten moet je de naam en toepassing kennen

Ammoniumchloride = Salmiak (Zoute smaak in drop)
Calciumoxide = ongebluste kalk (Metselspecie)
Calciumsulfaat = Gips (schoolkrijt, gipsverband)
Natriumcarbonaat = Soda (reinigingsmiddel en glasbereiding)

Slide 4 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Stof eigenschap: In vaste vorm geleiden moleculen en zouten geen elektriciteit.

Opgelost in water geleiden zouten wel elektriciteit en moleculen niet.

Dat komt doordat zouten zijn opgebouwd uit geladen elementen (Ionen) die in water vrij kunnen bewegen.
(zouten in vloeibare vorm geleiden daarom ook stroom)

Slide 5 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Als je dit fragment bekijkt zie je dat water telkens een geladen ion omringt en zo in oplossing gaat
De positieve ionen worden omringt door negatieve gedeelte van water en andersom

Slide 6 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Notatie: 
Indampen moleculaire stoffen
C12H22O11 (aq)   -->  C12H22O11 (s)

Indampen van Zouten
2 Al3+(aq)  +  3 SO42-(aq)        -->            Al2(SO4)3 (s)  
Hier moet het aantal ionen en samengestelde ionen links en recht moet gelijk zijn !!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Zouten Hoofdstuk 9
Indampen gaat net andersom, dan verlaten de watermoleculen de ionen en deze worden door de onderlinge aantrekkingskracht keurig in een rooster gestapeld
Vandaar dat zouten over het algemeen kristallen kunnen vormen.


Slide 9 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Als je 2 verschillende zoutoplossingen gaat mengen kunnen er 3 reacties gebeuren:
  1. Er ontstaat een troebeling. Er ontstaat een onlosbaar zout of 2 onoplosbare zouten
  2. Er gebeurt niets: de ionen van de afzonderlijk zouten reageren niet met elkaar
  3. De oplossingen reageren met elkaar onder de vorming van andere stoffen (ander ionen)

Slide 10 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Er ontstaat een troebeling. Er ontstaat een onlosbaar zout of 2 onoplosbare zouten

Er ontstaat een neerslag die je vervolgens kan noteren net als een indampvergelijking
Bijvoorbeeld het mengen van natriumchloride oplossing met een zilvernitraatoplossing

Na+(aq) + Cl-(aq) + Ag+(aq) + NO3 (aq)    -->  AgCl (s)  + Na+(aq)  + NO3-(aq)

In dit geval zijn de natrium ionen en de nitraat ionen tribune ionen. Zij doen niet mee aan de reactievergelijking





Slide 11 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Als er niets gebeurt: de ionen van de afzonderlijk zouten reageren niet met elkaar. Dan blijven alle afzonderlijke ionen in oplossing 
Daar valt geen neerslag reactie van te noteren

Omdat deze ionen die niet deelnemen aan een reactie noemt met deze tribune ionen



Slide 12 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9: mengen zoutoplossingen
Als er een reactie gebeurt moet ontstaan daar meestal totaal andere stoffen die via een reactievergelijking genoteerd kunnen worden








Slide 13 - Slide

Zouten Hoofdstuk 9
Oplossen:
In tabel 35 in je BINAS staat beschreven of een zout goed oplosbaar (g), matig oplosbaar (m) of slecht oplosbaar (s) is.

Vuist regel:
Alle Natrium zouten, kaliumzouten en ammoniumzouten zijn goed oplosbaar, even als nitraat zouten

Slide 14 - Slide

Wat is de oplosbaarheid van:
Natriumcarbonaat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 15 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Zilvernitraat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 16 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Ammoniumchloride
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 17 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Zilverchloride
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 18 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Calciumhydroxide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 19 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Natriumoxide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 20 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Koper(II)iodide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 21 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
IJzer(III)fosfaat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 22 - Quiz

Wat is de oplosbaarheid van:
Bariumsulfide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 23 - Quiz

Noteer de indampvergelijking van
IJzer(II)chloride

Slide 24 - Open question

Noteer de oplosvergelijking van
Kaliumsulfide

Slide 25 - Open question

Welk van de volgende stoffen geleiden stroom
A
Moleculen als vaste stof
B
Moleculen in vloeibare vorm
C
Zouten in vaste vorm
D
Zouten in vloeibare vorm

Slide 26 - Quiz

Welk van de volgende stoffen geleiden stroom niet
A
Zouten in water opgelost
B
Zouten in vloeibare vorm
C
Zouten in vaste vorm

Slide 27 - Quiz

Noteer de formule voor natrium, kalium, ammonium ionen en voor het nitraat ion

Slide 28 - Open question

Als een zout makkelijk is opgelost in water geleid het de stroom goed
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quiz