You can use words, grammar & sentences you have already learned
Introduction of the Past Simple
Slide 13 - Slide
Homework: vocabulary
Translate/write the following words:
paspoort
bagage
buitenland
tocht/uitstapje
aankomst
departure
flight
raincoat
to take off
charger
Slide 14 - Slide
homework
passport
headphones
raincoat
campsite
toothbrush
toothpaste
airport
rugzak
paspoort
koptelefoon
regenjas
camping
tandenborstel
tandpasta
luchthaven
Slide 15 - Slide
homework
Slide 16 - Slide
Getting started 2 - page 32
summer
holiday
winter
New Year's Eve
beach
Slide 17 - Slide
To be
I am
you are
he/she/it is
we are
you are
they are
I was
you were
he / she / it was
we were
you were
they were
Slide 18 - Slide
To have
I have
you have
he/she/it has
we have
you have
they have
I had
you had
he/ she/ it had
we had
you had
they had
Slide 19 - Slide
Getting started 3 - page 33
Slide 20 - Slide
Past Simple
= verleden tijd
= voor dingen die in het verleden zijn gebeurd en zijn afgelopen/afgerond
Slide 21 - Slide
Past Simple
basisregel:
werwoord + (e)d
Slide 22 - Slide
Past Simple
voorbeelden:
I walk - I walked
I shout - I shouted
I bake - I baked
Slide 23 - Slide
Past Simple
Is voor alle personen hetzelfde!!!
I walk - I walked
you walk - you walked
he/she/it walks - he/she/it walked
we walk - we walked
you walk - you walked
they walk - they walked
Slide 24 - Slide
Past Simple
Helaas zijn er ook veel uitzonderingen op de basisregel. Deze noemen we de onregelmatige werkwoorden (irregular verbs).
Deze onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren. Er is een lijst van. Dit jaar leren jullie er 100. Ze zijn gelukkig niet allemaal even moeilijk.