Leestekens basis

Is dit goed? 🤷‍♀️
bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Is dit goed? 🤷‍♀️
bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken

Slide 1 - Slide

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken

Slide 2 - Drag question

Slide 3 - Video

Spatie
De spatie is het open stuk tussen twee woorden. Tussen ieder woord staat steeds een spatie. Tussen een woord en een leesteken, zoals een komma of punt staat geen spatie. 

Dus wel zo. Maar niet zo . 
Wel zo, inderdaad. Maar niet zo ,inderdaad

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je een punt?
A
Een punt geeft het einde van een zin aan
B
Een punt geeft aan dat je iets wilt vragen
C
Een punt gebruik je als je iets boos wilt zeggen aan het einde van een zin
D
Een punt staat in het midden van een zin

Slide 5 - Quiz

PUNT 

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 6 - Slide

Uitroepteken
Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk.

Dat is fantastisch!



Slide 7 - Slide

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:

Houd op!

Slide 8 - Slide

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.

Hoe gaat het met jou?

Slide 9 - Slide

De komma

Slide 10 - Slide

Voor voegwoorden
voor omdat, want en zodat. Na het voegwoord en gebruik je geen komma. 

Bijvoorbeeld: Thijs gaat naar huis, omdat hij ziek is.
Thijs gaat naar huis, zodat hij uit kan rusten.

Slide 11 - Slide

In welke zin staat het leesteken op de juiste plaats?
A
Help jij je vrienden altijd.
B
Help jij je vrienden altijd?
C
Help jij je vrienden altijd!
D
Help jij je vrienden altijd,

Slide 12 - Quiz

Komma tussen twee persoonsvormen. 

Wat Sara durft, is echt heel moedig. 
Als het goed is, is het morgen mooi weer. 

Slide 13 - Slide

Voor opsommingen die uit meer dan twee delen bestaan

Bijvoorbeeld: 
Op de middelbare school krijg je vakken als aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde en scheikunde.

Slide 14 - Slide

Bedenk een zin met komma en een voegwoord (omdat, want, zodat).

Slide 15 - Open question

Bedenk een zin met een komma en een opsomming met meer dan twee delen.

Slide 16 - Open question

Bedenk een zin met een komma met twee persoonsvormen.

Slide 17 - Open question

Na het aanspreken van iemand.



Bijvoorbeeld: Ga je mee boodschappen doen, Lisanne?

Slide 18 - Slide

Verzin een zin met een komma. Na het aanspreken van iemand.

Slide 19 - Open question

Wanneer gebruik je een punt?

Slide 20 - Open question

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Als je een zin extra nadruk wilt geven.
B
Na het einde van een zin.
C
Na een uitroep of bevel.

Slide 21 - Quiz

Wanneer gebruik je een vraagteken?

Slide 22 - Open question

Wanneer gebruik
je een komma?

Slide 23 - Mind map

In welke zin staat het leesteken op de juiste plaats?
A
Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep.
B
Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep,
C
Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep?
D
Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep!

Slide 24 - Quiz

bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken

Slide 25 - Open question

Wat vonden jullie leuk aan deze les?

Slide 26 - Open question

Wat vonden jullie moeilijk?

Slide 27 - Open question