Spreektaal 2: koningsdag

Spreektaal 2

Heel Nederland is oranje.

Praten over de foto.

-  Wat zie je?

- Waarom dragen de mensen oranje?

- Waarom is oranje de kleur van Nederland?

- Waar is dit?

Van welk land is de vlag?

Praten over de vlaggen:

- De landen bespreken.

- Welke vlag(gen) vind je het mooiste?

- Wat betekent de vlag van jouw land?

We gaan luisteren naar een gesprek.

Eerste keer luisteren:

- Wie praten er met elkaar?

- Waar praten zij over?

- Wat doe zij?

Christina heeft gebak bij de koffie.
Wat heeft zij gekocht?

1. 
2. 
3. 

Wat heeft Christina boven liggen voor Hanan?

1. 
2. 
3. 

Luister naar de zinnen.

Welk woord moet er op de lege plek?

Lust je er ____ wat lekkers bij?

1. nog
2. ook
3. niet

Ik ___ bij de bakker ook oranjesoezen en oranje bonbons.

1. zag
2. zie
3. zal

Dat ziet er altijd heel ___ uit.

1. vrolijk
2. fraai
3. feestelijk

Vind je dat ___ wat overdreven?

1. nu
2. niet
3. nies

Zal ik ___ voor je pakken?

1. die
2. hem
3. dit

Wat zie je?