3M - L5 P1 - haben + 1e en 4e naamval

   Deutsch!    
3M 

Les 5 P1
Gutentag!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

   Deutsch!    
3M 

Les 5 P1
Gutentag!

Slide 1 - Slide

Studienführer
Voorbereiding voor les 5:
maken: Schritt 29




Verwerkingsopdrachten na les 5:
maken: Schritt 30

Slide 2 - Slide

Unterrichtsziele
Grammatik:
1. bijzondere werkwoorden
2. haben in ott, vtt en ovt

3. hulpwerkwoorden
4. 1e of 4e naamval

Slide 3 - Slide

Wiederholung
Het werkwoord haben

Slide 4 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Drag question

het werkwoord haben (ovt)
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten

Slide 6 - Drag question

Hadden jullie een tuin?
... ihr einen Garten?

Slide 7 - Open question

... du heute morgen Hunger?

Slide 8 - Open question

Sara ... 9 Brüder, jetzt ist ein dazu gekommen.

Slide 9 - Open question

1e en 4e naamval

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welke woorden staan nooit in een naamval?
A
lidwoorden
B
zelfstandig naamwoorden
C
werkwoorden
D
persoonlijk voornaamwoorden

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welke persoonlijk voornaamwoorden veranderen nog meer (in het Nederlands)? Schrijf in paren op.

Slide 15 - Open question

Naamvallen in het Nederlands
zij → haar
wij → ons
zij (mv) → hen / hun

Wat gebeurt er als we er een voorzetsel voor zetten?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

door hem =
A
durch er
B
durch ihn

Slide 19 - Quiz

voor de man =
A
für den Mann
B
für der Mann

Slide 20 - Quiz

zonder de kinderen
A
ohne die Kinder
B
ohne den Kinder

Slide 21 - Quiz

Vertaal naar het Duits:
zonder de vrouw

Slide 22 - Open question

Vertaal naar het Duits:
'tegen die man'

Slide 23 - Open question

Wanneer gebruiken we de 4e naamval?

Slide 24 - Open question

1e en 4e naamval
herkennen

Slide 25 - Slide

Ich habe einen Hund.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 26 - Quiz

Ich fahre um das Haus.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 27 - Quiz

Ohne Geld kann die Frau nichts kaufen.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 28 - Quiz

Ich reite den Weg entlang.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 29 - Quiz

üben mit Satzanalyse
oefenen met de 4e naamval

Slide 30 - Slide

Ich hinke durch ... Verletzung (v).
A
ein
B
eine
C
einen

Slide 31 - Quiz

Ich gehe nicht ohne .... Freund.
A
mein
B
meine
C
meinen

Slide 32 - Quiz

Das Geschenk ist für ... neuen Trainer.
A
unser
B
unsere
C
unsen
D
unseren

Slide 33 - Quiz

Sie kümmert sich um ... (haar) Kind (o).
A
ihr
B
ihres
C
ihre
D
ihren

Slide 34 - Quiz

Wir spielen nicht gerne gegen ... Mannschaft (v).
A
diese
B
dieser
C
diesen
D
dieses

Slide 35 - Quiz

... Mann hat mich gesehen.
A
Der
B
Den
C
Die
D
Das

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide