Samenvatting met quiz H2 Het weer (2.1-2.3)

Samenvatting H2.1-2.3
Korte samenvatting

Quiz in lessonUp
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Samenvatting H2.1-2.3
Korte samenvatting

Quiz in lessonUp

Slide 1 - Slide

  • Alle moleculen bewegen voortdurend
  • Alle moleculen trekken elkaar aan
  • De moleculen van een stof veranderd niet
Het Deeltjesmodel

Slide 2 - Slide

Faseovergangen
  1. Sublimeren
  2. Rijpen
  3. Verdampen
  4. Condenseren
  5. Stollen/bevriezen
  6. Smelten

Slide 3 - Slide

Luchtdruk
Wat is Luchtdruk en hoe meet je deze?
  • gewicht van de lucht dat op aarde drukt => barometer (hPa of mbar)

Kenmerken van het weer bij hoge en lage luchtdruk!
  • Hoge druk > 1000 mbar, mooi weer
  • Lage druk = stijgende druk, < 1000 mbar, onstuimig weer

Wat gebeurd er als de luchtdruk veranderd!
  • Temperatuur gaat omlaag => druk gaat .....
  • De ruimte wordt groter => druk gaat ....


Slide 4 - Slide

Werking barometer
  • in de barometer zit een dun doosje die makkelijk ingedrukt kan worden door de luchtdruk
  • Het witte metalen doosje, waarvan de lucht voor een groot deel is uitgepompt (vacuum).
  • de veer voorkomt dat doosje niet plat wordt
  • doosje reageert op veranderingen in de lucht
  • hoe verder ingedrukt, hoe hoger de luchtdruk in de buitenlucht (in mbar/hPa)

Slide 5 - Slide

Manometer

Luchtdruk meet je met een barometer.

Gasdruk meet je met een manometer

(je meet het VERSCHIL met de gewone luchtdruk van 1 bar).

Absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 6 - Slide

Temperatuur
Wordt vaak gemeten met een vloeistofthermometer.

De drie onderdelen 
  1. Stijgbuis
  2. Reservoir
  3. Schaalverdeling

Slide 7 - Slide

bimetaal thermometer
  • twee metalen aan elkaar vast

  • ene metaal zet meer uit dan de andere bij verwarmen

  • Bij verwarmen zet Messing zet meer uit dan staal => buitenbocht

Slide 8 - Slide

Absolute nulpunt
Dit is de temperatuur waarbij de moleculen helemaal stil liggen.

0 Kelvin
=
- 273 graden Celcius

Slide 9 - Slide

Wat is luchtdruk?
  • Luchtdruk => het gewicht van de lucht dat op de aarde drukt
  • Meten => barometer
  • Eenheid => hectopascal (hPa), millibar (Mb)
  • Op de weerkaart te zien => isobaren = alle punten met dezelfde luchtdruk verbonden door een lijn.
  • Je hebt hoge drukgebieden en lage drukgbieden
Weerkaart met isobaren: Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe harder het waait.

Slide 10 - Slide

Het weer als de luchtdruk verandert..
Onthouden: Lucht stroomt ALTIJD van H naar
                   Dit is => wind
Onthouden: Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe harder 
                    het waait.

Hoe zie je dat op een weerkaart? => isobaren

Slide 11 - Slide

Hoe werkt een weerkaart?
Isobaren
Lijnen met dezelfde 
luchtdruk

Isobaren dichtbij elkaar,
groot verschil in luchtdruk,
veel wind

Slide 12 - Slide

Behandelen Opgaven H2.2 (p. 87)
Kader: Opgave 4 en 10
GT: Opgave 4 en 8

Slide 13 - Slide

H2.2 opg 4 (p. 87)

Vaardigheid: werken met grootheden en eenheden

Binas tabel 2 omrekenregels
1 bar = 1,0*105 Pa
1 hPa = 100 Pa

maak op kladbladje een omrekentabel:
  •                 100 000
  •                     100             1              0,1
  •                  1:100 =   0,01             
 a) 970 mbar = .......... Pa
  • 970 mbar = 970 x 100 = 97 000 Pa
b) 1010 mbar = .......... Pa 
  • 1010 mbar = 1010 x 100 = 101 000 Pa
c) 102 000 Pa = .......... mbar
  • 102 000 Pa = 102000 x 0,01 = 1020 mbar
d) 97 500 Pa = .......... mbar
  • 97 500 Pa = 97 500 x 0,01 = 9750 mbar
e) 980 mbar = .......... kPa
  • 980 mbar = 980 x 0,1 = 98 kPa
  • 980 mbar = 98000 Pa = 98 kPa
f) 102,2 kPa = .......... mbar
  • 102,2 kPa = 102 200 Pa = 1022 mbar
1 bar =                   Pa
1 mbar =             Pa  =       hPa =         kPa 
1 Pa =                              mbar  

Slide 14 - Slide

H2.2 opg 10 (K) en 8 (GT) (p. 90)
Werken als een ballonpiloot
Gegevens: 
Drukverschil van 10 mbar komt overeen met een hoogteverschil van 80 m 
=> Dus elke 10 mbar = 80 m omhoog
a) bereken hoe groot het drukverschil elke keer is.
  • tip: Drukverschil tijd 0 - drukverschil tijd X
b) bereken hoe groot de hoogte elke keer is
  • tip: 10 mbar = 80 m ; 1 mbar = 8 m
c) Stel de luchtdruk aan de grond daalt na het opstijgen van de ballon. Wat betekend dat voor de hoogten die je bij "a" hebt berekend?
tijd (min)
Druk (mbar)
Druk-verschil (mbar)
Hoogte (m)
0
1015
1015 - 1015 = 0
0 x 80 = 0
1
988
1015 - 988 = 27
27 x 8 = 216
2
976
3
970
4
956
5
962

Slide 15 - Slide

Je kunt de luchtdruk meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
Barometer
B
Manometer
C
Thermometer
D
Thermograaf

Slide 16 - Quiz

Met een manometer meet je:
A
De luchtdruk
B
De luchtdruk in een afgesloten ruimte
C
Of er sprake is van een hogedrukgebied of lagedrukgebied
D
De temperatuur

Slide 17 - Quiz

Wat geeft een manometer aan?
A
De overdruk.
B
De absolute druk.
C
De luchtdruk.
D
De onderdruk.

Slide 18 - Quiz

Je leest de temperatuur af door naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer te kijken.
Wat gebeurt er als de temperatuur daalt?

A
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
B
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
C
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
D
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.

Slide 19 - Quiz

In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Welke combinatie van factoren is daarvoor nodig?
A
Koud oppervlak temperatuur boven vriespunt
B
warm oppervlak temperatuur boven vriespunt
C
Koud oppervlak temperatuur onder vriespunt
D
warm oppervlak temperatuur onder vriespunt

Slide 20 - Quiz

In een laboratorium doen ze onderzoek naar vaccins tegen besmettelijke ziekten. Een virus waar ze onderzoek naar doen is Covid-19. Dit virus mag absoluut niet buiten het laboratorium terecht komen. Zullen ze in dit laboratorium met een onderdruk of een overdruk werken?
A
Onderdruk
B
Overdruk

Slide 21 - Quiz

Bekijk de kaart. In Nederland is het weer op dit moment:
A
Onbewolkt
B
Bewolkt
C
Regenachtig
D
Stormachtig

Slide 22 - Quiz

Wat is de luchtdruk in punt A
A
1025
B
1030
C
tussen 1025 en 1030
D
Kun je niet zeggen

Slide 23 - Quiz

Bij het ijken van een thermometer wordt de thermometer in een glas met smeltend ijs geplaatst . Welke temperatuur moeten we hier invullen in graden Celcius?
(geen eenheid invullen!)

Slide 24 - Open question

Er is voor het ijken naast het kookpunt nog een tweede punt nodig. Wat is de naam van dit punt?

Slide 25 - Open question

Bij 0 Kelvin
A
Staan alle moluculen vrolijk te klappertanden
B
Staat alles stil, is er geen beweging van moleculen mogelijk. Het absolute 0 punt!
C
Begint het water te bevriezen
D
Is de dichtheid van water het grootst.

Slide 26 - Quiz

Wat is 20 °C in Kelvin?
A
20K
B
253K
C
293K
D
273K

Slide 27 - Quiz

Welke faseovergang hoort er bij:
Boven de waterkoker ontstaat er stoom.

Slide 28 - Open question

Welke faseovergang hoort er bij:
Moeder hangt de was lekker buiten zodat de was snel weer droog is.

Slide 29 - Open question

Noem 1 onderwerp over het weer wat je goed begrijpt én 1 onderwerp waar je nog meer uitleg over wilt

Slide 30 - Open question

Aan de slag
Maak je huiswerk verder af
vóór maandag moet H2.3 helemaal af zijn!

Slide 31 - Slide

Veiligheidsafspraken Practicum
  • Werk volgens practicum voorschrift
  • Draag altijd een bril en laboratoriumjas. Je lange haar in een staart => elastiek mee
  • Houdt je werkplek overzichtelijk
  • Bemoei je niet met andere groepjes (tenzij er gevaar oplevert)
  • Als de docent of TOA om aandacht vraagt stof je met je werkzaamheden (3-2-1 regel)
  • Overleg rustig en verdeel de werkzaamheden
  • Laat de klepjes en knopjes op de werktafel, die je niet nodig hebt met rust
  • Als je glaswerk gaat verhitten let op het merkje van vuurvastheid
  • Na het practicum ruim je op wat kan! Glaswerk en materialen schoon en droog terug in de kast. Branders en diepoten "handwarm" terug op hun plek
  • Maak je werkplek schoon en droog, ruim je labjas en bril netjes op, ga naar je plaats en vul de vragen verder in

Slide 32 - Slide

Practicum: Snelheid van moleculen

  1. Lees het hele practicum door en maak de startopdrachten
  2. Na controle door docent of TOA mag je beginnen
  3. Na de proef ruim je eerst alles op
  4. Beantwoord de onderzoeksvraag (Conclusie) 

Slide 33 - Slide

Practicum: Snelheid van moleculen
  • Resultaten: 
Wat heb je gemeten/gezien/gehoord?

  • Conclusie onderzoeksvraag:                                          
leg met behulp van het deeltjesmodel uit in welke fase de kleurstof de grootste snelheid heeft. 

Slide 34 - Slide

Aan de slag
Maak je huiswerk verder af
vóór maandag moet H2.3 helemaal af zijn!

Kijk H2.1 en H2.2 na

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide