zien, doen, gaan, staan, slaan

zien, doen, gaan, staan, slaan
zien
doen
gaan
ik
zie
doe
ga
jij - hij/zij
ziet
doet
gaat
meervoud
zien
doen
gaan
zien, doen
gaan, staan, slaan
1 / 12
next
Slide 1: Slide
OkanSecundair onderwijs

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

zien, doen, gaan, staan, slaan
zien
doen
gaan
ik
zie
doe
ga
jij - hij/zij
ziet
doet
gaat
meervoud
zien
doen
gaan
zien, doen
gaan, staan, slaan

Slide 1 - Slide

GOED
FOUT
ik zi
jij ziet
ik ga
ik do
wij gan
hij staat
zij doet
ik staa
jij slaat

Slide 2 - Drag question

Ik _____ een veld vol bloemen.
(ZIEN)
A
zi
B
zie
C
zit
D
ziet

Slide 3 - Quiz

Hij _____ niks tijdens het weekend.
(DOEN)
A
do
B
doe
C
dot
D
doet

Slide 4 - Quiz

Jij _____ er goed uit!
(ZIEN)
A
zi
B
zie
C
zit
D
ziet

Slide 5 - Quiz

Wij _____ een paard.
(ZIEN)
A
zie
B
zien
C
ziet
D
zienen

Slide 6 - Quiz

Ik _____ mijn best.
(DOEN)
A
do
B
doe
C
dot
D
doet

Slide 7 - Quiz

Ik _____ op de bal.
(SLAAN)
A
sla
B
slaa
C
slaan
D
slat

Slide 8 - Quiz


Ik _____ naar Brussel.
(GAAN)
A
ga
B
gaa
C
gaan
D
gat

Slide 9 - Quiz


Jij _____ naar Gent.
(GAAN)
A
ga
B
gaa
C
gat
D
gaat

Slide 10 - Quiz

Hij _____ in de rij.
(STAAN)
A
sta
B
staa
C
staat
D
stat

Slide 11 - Quiz

Jullie _____ naar de dierentuin.

(GAAN)
A
ga
B
gaan
C
gaat
D
gaa

Slide 12 - Quiz