H4 15 Februari 2021

1 / 37
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Deze week paragraaf 3 van H3. Leerdoelen:
o    Ik kan de kenmerken van de 6 landschapszones op aarde benoemen en de relatie met het klimaat leggen

Slide 2 - Slide

Geef aan wat windsysteem en de wet van Buijs Ballot zijn.

Slide 3 - Open question

Antwoord
De wet van Buys Ballot =wind waait van een hoge drukgebied naar een lage drukgebied.

Dit betekent dat wind waait over het oppervlakte van subtropische maxima (30 graden ) naar het equatoriaal minimum en naar de subpolaire maxima (60 graden). Daarnaast waait er wind van de polaire maxima naar de subpolaire minima

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leg uit wat ITCZ is en wat de relatie met het ontstaan van moessons is

Slide 6 - Open question

Door de schuine stand van de aarde, verschuift de loodrechte stand van de zon op de aarde. Hiermee verschuift dus de intertropische convergentie zone. De oostelijke passaten gaan hierdoor over de evenaar en veranderen van richting en worden moessons.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


Leg uit dat door het corioliseffect variaties op het globale windsysteem ontstaan

Slide 9 - Open question

Door het corioliseffect krijgen de wind op het noordelijke halfrond een afwijking naar rechts en op zuidelijke halfrond naar links. Hierdoor bereiken winden in een hogere lagen van de troposfeer de polen niet. Daarnaast ontstaan ipv van zuid noord winden of noord zuid winden ook oostelijke en westelijke winden aan het aardoppervlak.

Slide 10 - Slide

Leg uit hoe passaten en moessons ontstaan

Slide 11 - Open question

Passaten ontstaan doordat winden van een subtropische minima naar het equotoriale minimum waaien. Door de het coriolis effect worden ze oostelijk. Door dat intertropische convergentie zone tussen de keerkringen beweegt gaan de oostelijke passaten gaan hierdoor over de evenaar en veranderen van richting en worden moessons genoemd.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide


Benoem de invloed van zeestromen op het klimaat benoemen

Slide 14 - Open question

Zeestromen zorgen ervoor dat klimaten koeler of juist warmer zijn dan je zou verwachten op basis van een hun breedteligging.
Ze brengen relatief koudere of warmere temperatuur naar gebieden.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide


Benoem de kenmerken van de klimaten volgens het Köppensysteem.

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Indeling gebaseerd op vegetatie.
A = tropisch, B = droog, C = zeeklimaat, D = landklimaat, E = koud klimaat. A, C, D en E gebaseerd op temperatuur en B op neerslag. Subklimaten BW =woestijn, BS = Steppen, EH =  hoogbergklimaten, EF = eeuwige sneeuw poolklimaat, ET toendraklimaat. Kleine letters als toevoeging. s = droge perioden in de zomer, w = droge periode winter en f droge periode ontbreekt (dus hele jaar regen).

Slide 19 - Slide

Natuurlijke landschapszones
  • Niet allen door klimaat gevormd.
  • Ingewikkeld samenspel geofactoren: plant, dier, bodem, lucht, water, klimaat, mens, gesteente, reliëf & tijd.
  • Belangrijkste geofactoren: klimaat, gesteenten & reliëf
  • geofactoren  verfijning  van litho-, bio-, atmos-& hydrosfeer
  • wederzijdse beïnvloeding: afhankelijk van plaats, schaal en tijdbestek van het plaatsvinden.

Slide 20 - Slide

Tropische zone

Slide 21 - Mind map

Tropische zone
Warm & vochtigs --> vochtigheidsgraad > 80%
Bomen groeien het hele jaar, bos = groen, bladeren vallen het hele jaar, wanneer afhankelijk van soort.
3 etages = bovenste laag boomtoppen, >  40 m (kan), oud veel dier leven
middelste = bomen en struiken

Slide 22 - Slide

Tropische zone
onderste laag = bosvloer --> behoorlijk duister --> beperkte plantengroei
Bodem niet erg vruchtbaar  (arm aan vroedingsstoffen)
Voeding vegetatie <== afbraak materiaal dode planten en dieren <= schimmels en bacterieën onmiddelijke afbraak --> 1 humus erg dun, 2 snel opname door bomen en planten dus voedingsstoffen zitten in planten (& dieren) : niet in de bodem

Slide 23 - Slide

Tropische zone
Bodem = roodachtig <-- veel neerslag en hoge temperaturen --> dunne humuslaag door uitspoeling beperkt aan mineralen blijven over (Fe Al & Mangaan)

Savannes = hete natte zomers & hete droge winters
Graslanden hoog (geel in de winter) & groepen bladverliezende bomen & struiken

Slide 24 - Slide

Gematigde zone

Slide 25 - Mind map

Gematigde zone
--> loofbomengordel alleen op het noordelijk halfrond. Op het zuidelijk halfrond is geen land op de juiste breedtegraden.
T gemiddeld hoger dan 15 graden
Veel variaties.
Bodem redelijk vruchtbaar door bladeren -->humuslaag. Geen scherpe grens tussen loof en naaldbomen.

Slide 26 - Slide

Polaire zone

Slide 27 - Mind map

Polaire zone
Gemiddelde temperatuur onder 10 graden --> geen bomen.
Toendra overgangsgebied boreale bossen en ijsvlakten.
Permafrost (kan heel diep zijn)
Zomer --> smelten bovenlaag (kan niet zakken door bevroren bodem) --> Nat --> Moerassen

Slide 28 - Slide

Subtropische zone

Slide 29 - Mind map

Subtropische zone
Vegetatie : 3 soorten
loofbomen --> geen bladverlies & lange wortels & kleine leerachtige bladeren
bladverliezende struiken -->  bloeien lente & ruststand zomer
Maquis --> dicht manshoog doorachtig struikgewas met harde groen bladeren (ertussen lavendel/rozemarijn). Ontstaan door verbranding/kappen oorspronkelijk bos & afgrazen geiten

Slide 30 - Slide

Subtropische zone
--> Tussen gematigde zone & tropen
koeler dan in de tropen
hoeveelheid & verdeling neerslag --> grote invoeld op de bodemgebruik ==> 1 regen hele jaar = subtropische zeeklimaat
2  igv droogseizoen = MZ klimaat
Vegetatie aangepast aan klimaatomstandigheden => groei & bloei in natte voorjaar, droge zomer --> droog & verdord

Slide 31 - Slide

Boreale zone

Slide 32 - Mind map

Boreale zone
overgangsgebied tussen gematigde en polaire zone
lange koude winter en korte koele zomers
Als temperatuur tussen 10-15 C te koud voor loofbomen --> naaldbomen --> taigagordel--> zure humus (podzol bodems)  & neerslag > groter verdamping --> uitspoeling (gunstig door zandbodem) --> voedingsstoffen mee --> Fe & Al dieper samenklitten --> harde oerbank --> slecht v. waterhuishouding

Slide 33 - Slide

Aride zone

Slide 34 - Mind map

Aride zone
hoeveelheid neerslag bepaalt de begrenzing.
1/3 landoppervlak is woestijn (zand klein gedeelte)
Woestijnen minder 250 mm/jaar, korte stort buien--> bodems snelverzadigd --> wadi's snel vol
Ook koude woestijnen , midden op continetnen vaak in regenschaduw

Slide 35 - Slide

Aride zone
Steppe --> Grens aride en gematigde gebieden Neerslag >250 < 500 mm per jaar
hoge vruchtbaarheid --> oorspronkelijke vegetatie verdwenen --> graan schuren van de wereld
Moeder materiaal is löss --> dikte zwarte bovenlaag met goede humus en hoog Ca gehalte
Neerslag <  verdamping --> geen uitspoeling (als drogem, humus minder)

Slide 36 - Slide

Tropishe zone

Slide 37 - Slide