Dag 5

Nieuwe woorden thema 14
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nieuwe woorden thema 14

Slide 1 - Slide

oefenen
  • iets maar weer proberen, net zo lang tot je het kunt
  • werkwoord
  • ik oefen - wij oefenen
  • zin: Zij oefent elke dag op de piano. 
25

Slide 2 - Slide

het onderwerp
  • dat waarover iets gaat
  •  zin: Wat is het onderwerp van dit boek? 
26

Slide 3 - Slide

per
  • per dag = in een dag
  • per week = in een week
  • per stuk = voor een ding
  • zin: Hij sport drie keer per week. 
  • zin: De appels kosten 40 cent per stuk.
27

Slide 4 - Slide

positief
  • goed
  • tegenstelling:
    positief <---> negatief
  • zin: De dokter was positief; hij denkt dat ik snel weer beter ben. 
28

Slide 5 - Slide

het praatje
  • een kort gesprekje 
  • het praatje - de praatjes
  • het babbeltje - de babbeltjes

  • zin: Ik maak een praatje met de buurvrouw.
29

Slide 6 - Slide

de prijs
  • de prijs - de prijzen
  • het prijsje - de prijsjes

  • 1) wat iets kost
  • zin: De prijs van deze mobiel is ...
  • 2) dat wat iemand krijgt die de wedstrijd wint
  • zin: De eerste prijs is een gouden medaille. 
30

Slide 7 - Slide

Thema 14 - verwerkingsvragen

Slide 8 - Slide

25
oefenen

Slide 9 - Mind map

"Wie" of "wat" in de zin
noemen we het:
26

Slide 10 - Open question

A - Ik ga vier keer ...... week naar de winkel.
B - Hij wast zijn haren aan het ...... van de week.
C - Zij willen .......... hun haren wassen.
27
A
A - steeds B - per C - eind
B
A - steeds B - per C - steeds
C
A - per B - steeds C - eind
D
A - per B - eind C - steeds

Slide 11 - Quiz

Bedenk een positief woord.....
28

Slide 12 - Open question

Wat is de tegenstelling ?
positief - ?
28
A
mooi
B
fantastisch
C
negatief
D
zelfs

Slide 13 - Quiz

Welke woorden zijn positief?
28
A
geweldig, prachtig, heerlijk
B
geweldig, prachtig, saai
C
prachtig, heerlijk, lelijk
D
geweldig, heerlijk, slecht

Slide 14 - Quiz

Mijn collega kwam
een gezellig ............ maken.
29
A
ruzietje
B
programmaatje
C
babbeltje
D
praatje

Slide 15 - Quiz

het praatje =
29
A
een lang gesprek over gewone dingen
B
een kort gesprek over gewone dingen
C
een kort gesprek over bijzondere dingen
D
een lang gesprek over bijzondere dingen

Slide 16 - Quiz

Welk lidwoord?
...............praatje
29
A
de
B
het

Slide 17 - Quiz

Wat is de ............ van dit boek?
30
A
prijs
B
medaille
C
fout
D
acteur

Slide 18 - Quiz

Jan haalde de eerste ............ bij de wedstrijd.
30
A
manier
B
medaille
C
beloning
D
prijs

Slide 19 - Quiz