4. Lees onderstaande bron aandachtig. Beantwoord daarna de vragen.
Montesquieu over de scheiding der machten
Er zijn in iedere Staat drie soorten machten: de wetgevende, de uitvoerende aangaande de zaken die van het volkenrecht afhangen, en de uitvoerende aangaande de zaken die van het burgerlijk recht afhangen.
Door de eerste maakt de vorst of de regering wetten voor een bepaalde tijd of voor altijd en verbetert of schaft die af welke reeds gemaakt zijn. Door de tweede maakt hij vrede of oorlog, zendt of ontvangt ambassades, handhaaft de rust, voorkomt invallen. Door de derde straft hij de misdaden of oordeelt de geschillen van de particulieren. Men noemt deze laatste de macht om recht te spreken en de vorige de uitvoerende macht van de Staat... Als hij dezelfde persoon of instelling van de regering de wetgevende macht verenigd is met de uitvoerende, dan is er geen vrijheid; men kan dan vrezen dat dezelfde vorst of dezelfde senaat onwaardige wetten zou kunnen maken die men moet uitvoeren onder dwang.
Er is ook geen vrijheid als de macht om te oordelen niet gescheiden is van wetgevende en de uitvoerende. Indien zij was gevoegd bij de wetgevende dan zou de macht over het leven en de vrijheid van de burgers willekeurig zijn:
de rechter zou wetgever zijn. Indien zij was gevoegd bij de uitvoerende macht dan zou de rechter de macht hebben van een verdrukker.
Montesquieu (1689-1755) is een filosoof en de geestelijk vader van de scheiding van machten. De Trias Politica formuleert hij in 1748, in het boek ‘De l’Esprit des Lois’ – Over de Geest der Wetten.