Online les 23 maart

Online les 23 maart G1
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Online les 23 maart G1

Slide 1 - Slide

Regels tijdens een online les

Slide 2 - Slide

  • Je bent aanwezig (check iedere dag je berichten)
  • Je stelt je vragen in de chatbox, op het moment dat ik die gelegenheid geef
  • Onderling contact zoeken doe je pas NA de les
  • Bij verstoringen kan voor jou de toegang ontzegd worden

Slide 3 - Slide

  • Onderling contact (Itslearning, whatsapp etc.)
  • Huiswerk inleveren (foto's, worddocument, spreekopdr. etc.) + moment van inleveren (eerst maakwerk, dan leerwerk)
  • goed gedaan? +1 pt E-toets
  • beoordeling huiswerk: voldoende, onvoldoende verbetering onder handen etc.
  • Nakijkwerk
  • Stof voor toets (in weekmap 12)

Slide 4 - Slide

  • ontkenningen? is het principe duidelijk?
    ne/n' + pv + ontkenning + de/d' + zelfst nw
  • Zinsbouw bevestigende zin + ontkennende zin
  • Groep a (voorzetsels) + d (van de/het) woordjes 
  • Hoe stel je een vraag?

  • Zelftest maken!
  • Maak ook aantekeningen tijdens iedere online les/vragenuurtje via Zoom!

Slide 5 - Slide



QUESTIONS?

Slide 6 - Slide

Les devoirs pour le 30 mars
Faire: Ex. 23, 25 tm 33
Corriger jusqu'à l'exercice 22
Apprendre 6,7,8

Slide 7 - Slide

IN DEZE LES LEER JE:

- ontkenningen (ne...pas)
- Tekst lezen en begrijpen wat er staat (a.h.v. geleerd vocabulaire) blz 110, 111
- lidwoord vóór een dagdeel of tijdstip

Herhalen:
- avoir + faire

Slide 8 - Slide

Ontkenningen
niet/geen = ne...(pv)...pas
Naar keuze kun je ook leren maar wordt niet getoetst:
nog niet = ne...(pv)...pas encore
niets = ne...(pv)...rien
niet meer = ne...(pv)...plus
nooit = ne...(pv)...jamais

Slide 9 - Slide

Ne/N'......pas
Niet/geen
Opdracht 10, 12, 13

Slide 10 - Slide

opdracht 13 B :
ne/n' + pv + ontkenning + rest van de zin

1. Michel prend le métro, et Odile?
Elle ne prend pas le métro

2. Le père de Cédric travaille dans une ferme, et le père de Julien?
Il ne travaille pas dans une ferme

Slide 11 - Slide

Onthou:
wanneer je in de bevestigende zin 'un' 'une' ziet staan, dan volgt na de ontkenning altijd 'de'

tu as un chien? --> non je n'ai pas de chien
tu veux un café? --> non, je ne veux pas de café

Slide 12 - Slide

Lire un texte

Slide 13 - Slide

Après l’école je fais du sport: Le lundi et le jeudi je fais du basket; le mardi et le vendredi j’ai cours de guitare.

Quand je rentre à la maison, avant le dîner je fais mes devoirs. 
A 20h00 je dîne avec ma famille. 

Après le dîner je vais dans ma chambre et je joue un peu à l’ordinateur ou je regarde la télé. 
à 22H00 je vais au lit
QUESTIONS

Est-ce qu’il va à l’école l’après-midi ?

Qu’est-ce qu’il fait avant le dîner ?

Slide 14 - Slide

Lidwoorden vóór een dagdeel of tijdstip

Slide 15 - Slide

  • le matin je prends le petit déjeuner

  • à midi (om 12:00 uur), je prends le déjeuner

  • l'après-midi, à 16h00, je prends le goûter

  • le soir, je prends le dîner

  • Let op: het lidwoord 'le' voor bijv. 'matin, après-midi, soir' wil zeggen: iedere ochtend, middag, avond

Slide 16 - Slide

Faire (doen/maken)

Slide 17 - Slide

Faire + activiteit (sport en andere bezigheden)
Faire du foot = voetballen
faire du yoga = yoga doen
faire de la gymnastique = gymmen

faire la cuisine = koken
faire du café = koffie zetten

Slide 18 - Slide

Je fais
tu fais
il, elle, on fait

nous faisons

vous faites

ils font, elles font

ik doe/maak
jij doet/maakt
hij,zij,men doet/maakt

wij doen/maken

u doet/maakt / jullie doen/maken

zij doen/maken

Slide 19 - Slide

Avoir (herhaling)

Slide 20 - Slide

J'ai
tu as
il, elle, on a

nous avons

vous avez

ils ont, elles ont

J'ai 13 ans
ils ont un chien
nous avons des poules
vous avez un oiseau

(zie ook opdr. 23)

Slide 21 - Slide

je vais au cirque
ik ga naar het circus
tu trouves ça normal
een olifant die danst
un éléphant qui danse
maar in de dierentuin
mais au zoo
de wilde dieren
demain
morgen
je vindt dat normaal
les animaux sauvages
dans des cages
in kooien
on ne traite pas bien 
men behandelt niet goed

Slide 22 - Slide

Tu veux avoir un chien?
jij wil hebben een hond?
Comment un chien?
Hoe(zo) een hond?
Il ne peut pas rester chez nous
Hij kan niet blijven bij ons
Il est comment?
(lett.: Hij is hoe? / Hoe ziet hij er uit?
Il a quel âge?
(lett.: Hij heeft welke leeftijd?
Il a deux ans
(lett.: Hij heeft 2 jaar
Il n'est pas trop grand
Hij is niet te groot
Il aime jouer
Hij houdt van spelen

Slide 23 - Slide

Tu nages calmement 
Je zwemt rustig/op een rustige manier
Ça pique
Dat prikt/steekt
Je déteste aussi les guêpes
Ik heb ook een hekel aan wespen
Imagine un gros rat avec une longue queue
Stel je voor een dikke rat met een lange staart
Arrête!
Stop!

Slide 24 - Slide

mon chat (chat = mannelijk dus 'mon')
mijn kat
Pourquoi?
Waarom?
Il a l'air gentil
Hij ziet er aardig uit
mais il est méchant
maar hij is gemeen
le jardin de la voisine
de tuin van de buurvrouw
il grimpe aux arbres
hij klimt in de bomen

Slide 25 - Slide

C'est grave?
is het ernstig?
Il est comment?
lett: hij is hoe? hoe ziet hij er uit
il a des poils gris
lett.: hij heeft grijze haren
hij heeft grijze vacht
mais il ne peut pas marcher
hij kan niet lopen
pauvre chien
arme hond
le vétérinaire caresse le chien
de dierenarts aait de hond

Slide 26 - Slide

je ne rentre pas
ik ga niet naar huis terug
ton propre cheval   | les chevaux
je eigen paard         | de paarden
depuis
sinds
j'adore les chevaux
ik ben dol op paarden
je ne sais pas
ik weet het niet
peut-être parce qu'ils sont grands
lett.: misschien omdat ze zijn groot
tu exagères
je overdrijft
c'est comme un ami
het is zoals/net als een vriend
viens avec moi
kom met me mee
la leçon d'équitation
de paardrijles

Slide 27 - Slide

Questions?

Slide 28 - Slide