Werkwoordendictee 2

Let op dat je de werkwoordsvervoegingen alleen toepast op de persoonsvorm van de zin! (de bovenste helft van je denkstappenkaart).
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Let op dat je de werkwoordsvervoegingen alleen toepast op de persoonsvorm van de zin! (de bovenste helft van je denkstappenkaart).

Slide 1 - Slide

Het beeld is uit brons ...
A
gegieten
B
gegoten
C
gegoot

Slide 2 - Quiz

(v.t.) Mijn nicht ... mij een kaart
A
zendt
B
zend
C
zond
D
zende

Slide 3 - Quiz

(v.t.) De honden ... om een been.
A
vochtten
B
vechten
C
vochden
D
vochten

Slide 4 - Quiz

(t.t.) Het meisje ... van de kast.
A
sprong
B
spring
C
springt

Slide 5 - Quiz

Juf heeft de kinderen ...
A
gepreest
B
geprijst
C
geprozen
D
geprezen

Slide 6 - Quiz

(t.t.) Weet je waar mijn zonnebril ... ?
A
ligt
B
liggen
C
lag
D
licht

Slide 7 - Quiz

(v.t.) De vechtersbaas ... hem de huid vol.
A
scholt
B
schold
C
schelde
D
scheldde

Slide 8 - Quiz

(t.t.) De dakloze man ... door de straten.
A
zwerfd
B
zwierf
C
zwerft
D
zwerfde

Slide 9 - Quiz

De postbode heeft een pakje ...
A
gebracht
B
gebrachten
C
gebrachtte

Slide 10 - Quiz

(t.t.) ... jij op de grote trom?
A
slaat
B
slaan
C
sloeg
D
sla

Slide 11 - Quiz

(v.t.) Het ... dat het kraakte.
A
vriesde
B
vroorde
C
vroor
D
vrieste

Slide 12 - Quiz

(v.t.) De ouders ... naar hun kind.
A
zochtten
B
zochten
C
zoeken
D
zochden

Slide 13 - Quiz