dat of wat?
het- woord (zelfstandig naamwoord):
het kind dat daar zit .......
het station dat pas geopend is....
wat:
1. verwijst naar: iets/niets/alles/dat/datgene
Ik vind
alles wat in de etalage ligt mooi.
2. verwijst naar: hele zin
Wij moesten uren wachten op de bus, wat we erg vervelend vonden.
3. na een voorzetsel:
Hij moet boeten voor wat hij heeft gedaan.