lw (lidwoord) = de, het, een
zn (zelfstandig naamwoord) = mens-dier-plant-ding-begrip (oorlog, compliment)
bn (bijvoeglijk naamwoord) = kenmerk of eigenschap van zn (rode, vieze, mooie)
ww (werkwoord) = doe-woord (ik......., hij.........., wij.............)
vz (voorzetsel) = kast- of vakantiewoordje (op, in naast...., tijdens, gedurende)
pvnw (persoonlijk voornaamwoord) = vervangt een persoon/iets (Piet) (ik-jij-het-u..)
bvnw (bezittelijk voornaamwoord) = geeft bezit aan (Piets) (mijn, uw...)
tw (telwoord) = aantal of hoeveelheid of rang (23- één - derde - laatste)