Unit 6 lesson 4

Good morning! 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Good morning! 

Slide 1 - Slide

Today:
Unit 6 lesson 4
- listening to "The Rules"
- explaining the grammar
- practising vocabulary
- do exercise 28 t/m 36


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Goal:
I know some adverbs of frequency and I can use them correctly

Slide 4 - Slide

Adverbs of frequency
Welke bijwoorden van tijd moet je weten in deze unit?
never = nooit
sometimes = soms
often = vaak
always = altijd

Slide 5 - Slide

Hoe gebruik je deze woorden in een zin?
Bijwoorden van tijd komen op de volgende plekken:
In een zin met:
één werkwoord: voor het werkwoord
- I often go to school by bike.
- Daisy never walks to the store.

Slide 6 - Slide

Uitzondering: het werkwoord 'to be' 
In een zin met een vorm van to be, komt het bijwoord altijd na de vorm van to be:
He is never going to school by bike.
Anne and Peter are often late.
I am always here by 8 o'clock.

Slide 7 - Slide

Maar hoe zit het dan als je twee werkwoorden in een zin hebt?
Na het eerste werkwoord:

Barbara has never seen an elephant.
They will always go to the zoo.

Slide 8 - Slide

Which are adverbs of frequency?
A
am / is / are / was / were
B
always / never / often
C
work / play / eat
D
to be / was were / been

Slide 9 - Quiz

Which word is NOT an adverb of frequency ?
A
always
B
rarely
C
never
D
Yesterday

Slide 10 - Quiz

What is the fuction of an adverb of frequency?
A
They say how something is done.
B
They say something about the noun (znw).
C
They say when you have to do something.
D
They say how often something happens.

Slide 11 - Quiz

Put the adverb of frequency in the right spot:

Dogs are happy in the woods. (always)
A
Dogs always are happy in the woods.
B
Always dogs are happy in the woods.
C
Dogs are always happy in the woods.
D
Dogs are happy in the woods always.

Slide 12 - Quiz

Choose where the adverb of frequency is placed.

My sister reads crime novels. (Often)
A
My sister reads crime novels often.
B
My sister often reads crime novels.
C
Often my sister reads crime novels.
D
My sister reads often crime novels.

Slide 13 - Quiz

Possesive 's
Gebruik je om bezit aan te geven.

Gebruik de 's bij mensen en dieren
Gebruik het woordje of bij dingen en plaatsen

Slide 14 - Slide

's bij mensen en dieren
  • De tas van Robbie = Robbie's bag
  • Het huis van Jill = Jill's house
  • Het voer van de hond = the dog's food
Ook als een naam op een -s eindigt:
De auto van James = James's car

Slide 15 - Slide

Meervoudsvormen
De meeste meervoudsvormen in het Engels eindigen op een -s:
Bijvoorbeeld: 1 boy - 2 boys
Achter een meervoudsvorm die eindigt op een -s zetten we alleen nog maar de '

De kamer van de jongens = the boys'room
Het speelgoed van de meisjes = the girls' toys

Slide 16 - Slide

meervoudsvormen
Niet alle meervoudsvormen eindigen op een -s.
Als ze niet op een -s eindigen zet je er 's achter. 
Voorbeeld: 1 child - 2 children

De kamer van de kinderen  = The children's room
De club van de vrouwen =  the women's club

Slide 17 - Slide

Hoe zeg je in het Engels:
Het boek van Bas
A
Bas his book
B
Bas's book
C
Bas' book
D
the book of Bas

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
De hond van mijn buren
A
The dog of my neighbours
B
My neighbour's dog
C
The dog of my neighbour's
D
My neighbours' dog

Slide 19 - Quiz

Translate: outdoors

Slide 20 - Open question

Translate: offence

Slide 21 - Open question

Translate: PE (Physical Education)

Slide 22 - Open question

Translate: bounce (to)

Slide 23 - Open question

Vertaal: binnen

Slide 24 - Open question

Vertaal: verdediging

Slide 25 - Open question

Vertaal: snel

Slide 26 - Open question

Vertaal: punt

Slide 27 - Open question

Today:
Unit 6 lesson 4
- BB: exercise 34 t/m 40
- KB/TL: exercise 28 t/m 36


Slide 28 - Slide