Vitale functies

Vitale functies

1 / 31
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vitale functies

Slide 1 - Slide

Wat zijn de vitale functies?
A
Bewustzijn, hartfrequentie, bloeddruk, saturatie en temperatuur
B
Bewustzijn, hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling en bewustzijn
C
Bewustzijn, bloeddruk, ademhaling en temperatuur
D
Bewustzijn, hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling en temperatuur

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de vitale functies?
Hartslag
Ademhaling
Temperatuur
Bloeddruk
Bewustzijn

Slide 3 - Slide

Wanneer vitale functies meten?
  • Bij zorgvragers (thuiszorg, verpleeghuis, GGZ, GHZ) moeten soms vitale functies worden gemeten
  • Deze kunnen af en toe worden gemeten 
  • Ter controle maar soms ook continu (ziekenhuis)

Slide 4 - Slide

Waarom vitale functies meten?
  • Beter beeld gezondheidstoestand
  • Afwijkingen vaststellen 
  1. Ademhaling (afwijkende patronen);
  2. Circulatie (worden de weefsels van zuurstof voorzien en worden afvalstoffen en koolzuur afgevoerd)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Observatie ademhaling
  • Frequentie 
  • Diepte 
  • Regelmaat 
  • Ademhalingspatroon (steeds terugkerend patroon)

Slide 7 - Slide

Wat is een normale ademhalingsfrequentie voor volwassenen?
A
9-14/min
B
12-20/min
C
20-30/min
D
30-50/min

Slide 8 - Quiz

Frequentie ademhaling
  • Volwassenen: 9-14/minuut
  • Tieners 12-20/minuut
  • Kinderen van 2 -12 jaar: 20-30/minuut
  • Zuigelingen: 30-50/minuut



Slide 9 - Slide

Hoge ademfrequentie komt voor bij:
  • Aandoeningen van longen en luchtwegen
  • Hartafwijkingen
  • Koorts
  • Lichamelijke inspanning
  • Emotie 
  •  Pijn (ribben)

Slide 10 - Slide

Lage ademfrequentie:
  • In slaap en rusttoestand
  • Na gebruik van slaapmiddelen

Slide 11 - Slide

Geluid
Normale omstandigheden:
  • Vrijwel geen geluid
  • Mogelijk snurken (zwelling van de slijmvliezen van de ademhalingswegen)


Afwijkende ademhaling: 
  • Hijgende
  • Snurkende
  • Rochelende
  • Piepende ademhaling (astma aanval)

Slide 12 - Slide

Afwijkende ademhaling
Kussmall – ademhaling:
  • Regelmatige zeer diepe ademhaling.
  • Komt voor bij bewusteloosheid door een verhoogde bloedsuikerspiegel

Cheyne – stokes – ademhaling:
  • Onregelmatige en ongelijkmatige ademhaling
  • Het is een in diepte toenemende ademhaling, die geleidelijk oppervlakkiger wordt, waarnaar een korte of langere adempauze volgt
  • Bij stervende zorgvragers  

Slide 13 - Slide

Hartfrequentie
Je observeert het aantal hartslagen per minuut
Je observeert de hartslag in rusttoestand

Gemiddelde hartslag
   - pasgeborene: 120 – 140 sl/min
   - kinderen: de frequentie hangt er af van de leeftijd, maar is hoger dan
     een bij een volwassene
   - volwassene 60 – 80 sl/min

Slide 14 - Slide

Wat gebeurt er tijdens een hartslag?
Bij elke hartslag vult het hart zich met bloed. 
Daarna trekt de hartspier samen om bloed naar je organen en spieren te pompen. 

Normaal is de hartslag bij volwassenen in rust tussen de 60 en 100 slagen per minuut. Wat is jouw hartslag?

Slide 15 - Slide






De hartslag kan gemakkelijk
    gemeten worden door de kloppingen te
    tellen van een bloedvat in de pols vlak
    onder de duim. 

Dit wordt de polsslag genoemd.
   

Slide 16 - Slide

Hartslag
Normale hartslag: regelmatig
“Normaal” zijn alle hartslagen even krachtig en gelijkmatig

Onregelmatige hartslag kan wijzen op een stoornis in de werking van het hart

Noteren in zorgdossier bij onregelmatig ritme: 85 IRR (= irregulair)

Slide 17 - Slide

Afwijkende hartfrequentie
  1. Verhoogde hartfrequentie: tachycardie                                                              Oorzaken: emoties, koorts, bloedingen, hartafwijkingen, bepaald medicatiegebruik
  2. Verlaagde hartfrequentie: bradycardie                                                               Oorzaken: sporters, slaap, een hersenaandoening, bij hartafwijkingen, bepaald medicatiegebruik, in een later stadium van shock



Slide 18 - Slide

Bloeddruk

Slide 19 - Slide

Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 20 - Slide

Wat zegt je bloeddruk over je gezondheid?
  • Het bloed 'drukt' tegen wanden van bloedvaten: bloeddruk
  • Bloeddruk verschilt in je lichaam

  • Hoge bloeddruk slecht op de lange termijn: beschadiging bloedvat
  • Lage bloeddruk kan zorgen voor duizeligheid en flauwvallen.

Slide 21 - Slide

Wat is hypertensie
A
te lage bloeddruk
B
te hoge bloeddruk
C
een normale bloedruk
D
te druk in de klas

Slide 22 - Quiz

Bloeddruk
Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk

Slide 23 - Slide

Saturatie
  • Gezonde mensen saturatie 96- 100 %
  • COPD/ hartfalen saturatie 92-100%
  • Lager dan 95% overleg arts
  • Lager dan 90% overwegen toedienen van zuurstof. Altijd in overleg met een arts

Slide 24 - Slide

Aandachtpunten saturatie meten
  • Kijk naar de zorgvrager, niet alleen naar de getallen; wat zie je?
  • Nagellak kan de meting beïnvloeden
  • Door koude handen is de meting moeilijker uit te voeren (geen mooie curve)

VS

Goede curve
Slechte curve

Slide 25 - Slide

Wat meet je bij de saturatie?
A
De bloeddruk van de patient
B
Percentage zuurstof in de vinger
C
Het percentage hemoglobine gebonden met zuurstof
D
Het percentage hemoglobine gebonden met koolzuur

Slide 26 - Quiz

Temperatuur
Vitale functie: constant houden van de lichaamstemperatuur

  • Normale temperatuur: 36,5 - 37,5 °C 
  • Verhoging: 37,5 tot 38 °C
  • Koorts: boven de 38 °C  
  • Ondertemperatuur (hypothermie): lager dan 35 °C


Ochtendtemp is lager dan de middagtemp


Slide 27 - Slide

Hoe meet je de temperatuur
bij een patiënt?

Slide 28 - Mind map

Manieren temperatuur meting
  • Rectaal (in het rectum)
  • Axillair (onder de oksel)
  • Oraal (onder de tong)
  • Intra-auraal  of tympanisch (in het oor)

Slide 29 - Slide

Bewustzijn 
A: alertheid
V: verbaal
P: pijn
U: unresponsive

Slide 30 - Slide

Bewustzijn
Een volwassen persoon heeft een normaal bewustzijn bij de volgende kenmerken, gemeten volgens de AVPU methode.
A: alertheid: reageert adequaat op vragen en kijkt spontaan naar de ander.
V: verbaal: de persoon reageert op aanspreken en opent daarbij de ogen.
P: pijn: de persoon reageert op een pijnprikkel.
U: unresponsive: geen enkele reactie op bovenstaande prikkels.

Slide 31 - Slide