NIET AF KM 2 WEEK 39 chapitre 1 passé composé BRON D +c hapitre. 6 BRON B

Bienvenue! 
Week 36   2 sep-9 sep 2024
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bienvenue! 
Week 36   2 sep-9 sep 2024

Slide 1 - Slide

Présence (Aanwezigheid)
Tout le monde est présent?
(Is iedereen aanwezig?)

Slide 2 - Slide

Programme
L'objectif d'aujourd'hui (het doel van vandaag)
Aan het einde van de les:

 Kan ik het werkwoord avoir gebruiken.
 Kan ik een (on)regelmatig werkwoord in de passé composé gebruiken.
 Kan ik specifieke informatie vinden en begrijpen in teksten die te maken hebben met vakantie en familie.
 Ken ik woorden die te maken hebben met vakantie, het weer, nationaliteiten en activiteiten.



Slide 3 - Slide

Vorige les???

Slide 4 - Mind map

kernwoorden
regelmatig
onregelmatig
stam
hulpwerkwoord
fait
eu
é
été
voltooid deelwoord

Slide 5 - Slide

Le passé composé (v.t.t.)

Ik heb een auto gekocht.

J'ai acheté une voiture.
hulpwerkwoord
voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

Wat heb je nodig?
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
j'ai chanté
tu as chanté
il / elle / on a chanté
nous avons chanté
vous avez chanté
ils / elles ont chanté

Slide 7 - Slide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 8 - Drag question

elles ont dansé
ils ont dansé
on a dansé
vous avez dansé
nous avons dansé
elle a dansé
il a dansé
tu as dansé
j'ai dansé
ik heb gedanst
jij hebt gedanst
hij heeft gedanst
zij heeft gedanst
wij hebben gedanst
jullie hebben gedanst
men heeft gedanst
zij (mnl)hebben gedanst
zij (vrl) hebben gedanst

Slide 9 - Drag question

Tekst
Tekst

Slide 10 - Slide

Werkboek blz. 50

Slide 11 - Slide

Vocabulaire A
overhoren

Slide 12 - Slide

Grammaire D chapitre 1
Le passé composé

Slide 13 - Slide

Nu we avoir goed hebben geoefend, gaan we het werkwoord gebruiken om de passé composé te maken.
De passé composé gebruik je om te vertellen wat er in het verleden is gebeurd. 


Slide 14 - Slide

Aujourd'hui
(vandaag)
Hier
(gisteren)
Demain
(morgen)
Présent
passé composé
Futur

Slide 15 - Drag question

Hoe maak je de passé composé? Stap 2
 1. Begin met het hele werkwoord:
Bijvoorbeeld: regarder (kijken).
2. Verander het werkwoord naar de stam:
Verwijder de eindletter -er van het werkwoord.
De stam van regarder is regard.
3. Voeg -é toe aan de stam:
Voeg -é toe aan de stam om het voltooid deelwoord te maken.
Het voltooid deelwoord van regarder is regardé..

Slide 16 - Slide

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 17 - Drag question

Passé composé
Manger
j'ai
Parler
tu as
Danser
il a
Jouer
on a
Aimer
nous avons
mangé
parlé
Dansé
joué
aimé

Slide 18 - Drag question

blz. 32 

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Ga naar blz. 32 in je werkboek en maak opdracht 
16a,b,c,d,e

Als iedereen klaar is, kijken we samen na.


Slide 20 - Slide

blz. 32/33

Slide 21 - Slide

blz. 33

Slide 22 - Slide

onregelmatige werkwoorden
in de passé composé

avoir = hebben
être = zijn
faire = maken, doen

Slide 23 - Slide

blz. 33

Slide 24 - Slide

Ik heb gemaakt
Hij heeft gekocht.
Jij hebt gekeken
Wij hebben gehad
Jullie zijn geweest.
Zij heeft gewoond
Vous avez été
Il a acheté
J'ai fait
Nous avons eu
Ella a habité
Tu as regardé

Slide 25 - Drag question

Aan de slag
Ga naar blz. 33 in je werkboek en maak opdracht 
17 a,b,c

Als iedereen klaar is, kijken we samen na.


Slide 26 - Slide

blz. 33/34

Slide 27 - Slide

Leerdoelen
  1. T2 Ik kan speciefieke informatie vinden en begrijpen in teksten die betrekking hebben op bekende onderwerpen zoals familie, vakantie, vrije tijd en school.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 28 - Slide

Instructie 

Chapitre 6
Bron B

Slide 29 - Slide

blz. 27

Slide 30 - Slide

Evaluatie: Schrijf een zin op in het Frans waarin je de passé composé gebruikt. Gebruik het werkwoord danser.

Slide 31 - Open question

Het huiswerk

Slide 32 - Slide