H4 M2A/M2B 1-8

H4 Goed gemaakt?
1 / 52
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H4 Goed gemaakt?

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Lesstart
Uitleg
Aan de slag

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 4 Productie
bladzijde 96/97

Slide 3 - Slide

Wat is productie?
- Het maken van goederen
- Het leveren van diensten

Slide 4 - Slide

Diensten
Goederen
De kapper
Een aardappel
Een docent
Een glas water
Een fietsenmaker
Een plant

Slide 5 - Drag question

Een product maken (bijvoorbeeld patat)
- Je gaat in verschillende stappen patat maken            
- Eerst de aardappels planten                                  
- Dan de aardappels rooien                                       
- Dan de aardappels schillen                                    
- Dan de aardappels snijden                                    
- Dan de aardappels frituren                                    

Slide 6 - Slide

Productiefases 
De verschillende stappen van de productie van goederen

Slide 7 - Slide

Een product maken (bijvoorbeeld patat)
- Je gaat in verschillende stappen patat maken            
- Eerst de aardappels planten                                  
- Dan de aardappels rooien                                       
- Dan de aardappels schillen                                    
- Dan de aardappels snijden                                    
- Dan de aardappels frituren                                    

Slide 8 - Slide

Productiefasen
- Eerste productiefase: winnen van de grondstof 
- Volgende productiefasen: grondstof bewerken tot een eindproduct
- Productiefasen samen is de productieketen 

Slide 9 - Slide

Hoeveel productiefasen zijn er maximaal
A
1
B
5
C
2
D
Er is geen maximaal

Slide 10 - Quiz

Grondstoffen?
- Deze komen uit de natuur (bijvoorbeeld) 
> Hout van bomen
> Groente
> Olie
> IJzererts

Slide 11 - Slide

Bedrijfskolom
Een overzicht van alle bedrijven die meewerken aan een product

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Waarom is de consument geen onderdeel van de bedrijfskolom?

Slide 15 - Open question

De consument
Cacaoboer
Cacaofabriek
Chocoladefabriek
Exporteur van cacaobonen
Supermarkt

Slide 16 - Drag question

Toegevoegde waarde
Het product wordt steeds wat meer waard door elke bewerking

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Aanwezigheid?

Slide 19 - Slide

Aanwezigheid, typ je naam voor de aanwezigheid.

Slide 20 - Open question

huiswerkcontrole!

Slide 21 - Slide

Je gaat aan de slag
Je maakt opdracht 1 t/m 8
> Volgende les worden hier vragen over gesteld
> Je gaat nu aan de slag 
> Als je vragen hebt mag je inbellen

Slide 22 - Slide

Welcome

Slide 23 - Slide

Terugblik

Slide 24 - Slide

Bedrijfskolom
A
een stapel bedrijven
B
samenwerkende bedrijven aan een product

Slide 25 - Quiz

Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument

Slide 26 - Quiz

Eindproducten zijn duurder dan
grondstoffen door de toegevoegde waarde.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Terugblik

Slide 39 - Slide

Wie is een ondernemer?
A
Politie
B
School
C
Apple
D
Heldring College

Slide 40 - Quiz

In welke zin hieronder is het begrip productiefactoren goed omschreven?

Productiefactoren zijn:
A
Hulpmiddelen bij de productie.
B
Kapitaalgoederen.
C
Mensen die werken.
D
Natuur, arbeid en kapitaalgoederen.

Slide 41 - Quiz

Investeren is het kopen van consumptiegoederen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quiz

Ondernemers die dezelfde soort producten maken of diensten leveren, zijn elkaars .....
A
Partner
B
Werkgever
C
Concurrenten
D
Consumenten

Slide 43 - Quiz

Wat gebeurt er met de werkgelegenheid wanneer een bedrijf failliet gaat?
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 44 - Quiz

In 2020 zijn er in Nederland 1,8 miljoen bedrijven. Tijdens de economische crisis gaat 15% failliet. Hoeveel bedrijven gaan er failliet?
A
270.000
B
12.000
C
120.000
D
27.000

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide