This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Volgende slide: 'In welke zinnen is het rode woord een voltooid deelwoord?'
Slide 2 - Slide
1. Ik heb een groene pen gebruikt. 2. Hij gebruikt altijd een groene pen. 3. Het gebeurt erg vaak. 4. Het is erg vaak gebeurd. 5. Hij heeft zijn auto verkocht. 6. Hij verkocht gisteren zijn auto.
Slide 3 - Slide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 4 - Quiz
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 5 - Quiz
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 6 - Quiz
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 7 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 8 - Quiz
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 9 - Quiz
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 10 - Quiz
Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).