To ask a question with aan het, you can ask:
Wat ben je aan het doen? (What are you doing?)
Ik ben aan het dansen. (I’m dancing)
Ik ben aan het werken. (I'm working)
Ik ben aan het poetsen. (I'm cleaning)
Note that the past continuous simply uses the past tense of to be:
Ik was aan het dansen (I was dancing).