Kies 1 thema 1 moeilijke woorden

 Moeilijke woorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BurgerschapPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Moeilijke woorden

Slide 1 - Slide

Wat ga je in deze les doen?
  • Je herhaalt de stof van thema 1 
  • Je oefent de moeilijke woorden van thema 1

Slide 2 - Slide

Pak blz. 33
Lees de belangrijke woorden voor jezelf
Maak daarna blz. 34

Slide 3 - Slide

Wat betekent "vrijheid"?
A
je mag geen eigen keuzes maken
B
je doet maar iets
C
geen rekening houden met anderen
D
Je kunt eigen keuzes maken

Slide 4 - Quiz

Wat betekent iemand kwetsen?
A
Iets zeggen waardoor de ander blij wordt
B
Iets zeggen of doen waardoor je iemand verdriet doet

Slide 5 - Quiz

Respect betekent ....................
A
iets wat je moet doen
B
iets wat je mag doen
C
je eigen keuzes kunnen maken
D
rekening houden met anderen

Slide 6 - Quiz

Hoe kun je respect tonen aan iemand?
A
Door beleefd te zijn
B
Door de persoon te beledigen
C
Door grof taalgebruik te gebruiken
D
Door te liegen tegen de persoon

Slide 7 - Quiz

Hoe laat jij zien dat je respect hebt voor iemand?
A
Door naar de persoon te luisteren
B
Door de persoon te negeren
C
Door de persoon uit te lachen
D
Door te schreeuwen naar de persoon

Slide 8 - Quiz

Ik vind een rode trui mooi.
Dat is een ..................
A
mening
B
recht
C
vrijheid
D
plicht

Slide 9 - Quiz

Naar school gaan is een............
A
mening
B
recht
C
vrijheid
D
plicht

Slide 10 - Quiz

Zelf kunnen kiezen is......................
A
mening
B
recht
C
vrijheid
D
plicht

Slide 11 - Quiz

Wat hoort bij de
afbeelding
A
asociaal gedrag
B
kwetsen
C
recht
D
mening

Slide 12 - Quiz

Vind jij dat je altijd alles mag zeggen?
A
Ja, vrijheid van meningsuiting is belangrijk.
B
Nee, er moeten beperkingen zijn.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent vrijheid van meningsuiting?
A
Het recht om anderen te beledigen.
B
Het recht om je mening te uiten.
C
Het recht om te liegen.
D
Het recht om geweld te gebruiken.

Slide 14 - Quiz

Geldt vrijheid van meningsuiting in Nederland?
A
Ja, in Nederland mag iedereen zijn mening geven.
B
Nee, vrijheid van meningsuiting is verboden.

Slide 15 - Quiz

Schrijf twee mensenrechten op. Je kunt ze op internet opzoeken.
A
Recht op leven
B
Vrijheid van meningsuiting
C
Vrijheid om te vliegen
D
Recht op pizza

Slide 16 - Quiz

Wat is het recht op leven?
A
Het recht om Pokemon te vangen
B
Het recht om altijd te lachen
C
Het recht om te leven en beschermd te worden tegen geweld

Slide 17 - Quiz

Wat is het recht op vrijheid van meningsuiting?
A
Het recht om je mening te uiten zonder censuur of straf
B
Het recht om altijd gelijk te hebben
C
Het recht om nooit naar school te gaan

Slide 18 - Quiz

Geef twee voorbeelden van A sociaal gedrag?
A
Complimenteren
B
Samenwerken
C
Roddelen
D
Iemand negeren

Slide 19 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van A sociaal gedrag?
A
Helpen
B
Delen
C
Uitsluiten
D
Pesten

Slide 20 - Quiz

Noem twee vormen van A sociaal gedrag?
A
Respect tonen
B
Vertrouwen
C
Bedriegen
D
Liegen

Slide 21 - Quiz

Wat zijn mensenrechten?
A
Rechten die alleen gelden voor mannen.
B
Rechten die alleen gelden voor rijke mensen.
C
Universele rechten die gelden voor iedereen.
D
Rechten die alleen gelden voor regeringsfunctionarissen.

Slide 22 - Quiz

Wie heeft mensenrechten?
A
Alleen ouderen
B
Alleen volwassenen
C
Alleen kinderen
D
Iedereen

Slide 23 - Quiz

Wat zijn mensenrechten?
A
Rechten die door regeringen worden gegeven
B
Rechten die alleen in sommige landen gelden
C
Rechten die alleen voor sommige mensen gelden
D
Rechten die iedereen heeft vanwege zijn of haar menselijke waardigheid

Slide 24 - Quiz

Waarom zijn mensenrechten belangrijk?
A
Ze hebben geen invloed op het dagelijks leven
B
Ze zijn alleen belangrijk voor regeringen
C
Ze beschermen de waardigheid en vrijheid van individuen
D
Ze beperken de vrijheid van individuen

Slide 25 - Quiz

Welke personen helpen jou met het maken van goede keuzes?
A
Ouders
B
Vrienden
C
Leraren
D
Mentor

Slide 26 - Quiz

Is dit pesten?
A
B
C
ja
D
nee

Slide 27 - Quiz