woorden (meerkeuze Engels- Nederlands) 2

lees het engelse woord
kies het Nederlandse woord dat er het best bij past
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

lees het engelse woord
kies het Nederlandse woord dat er het best bij past

Slide 1 - Slide

too little
A
te weinig
B
te veel
C
te groot
D
te duur

Slide 2 - Quiz

earn
A
sparen
B
pinnen
C
lenen
D
verdienen

Slide 3 - Quiz

debit card
A
wisselgeld
B
pinautomaat
C
pinpas
D
zakgeld

Slide 4 - Quiz

little money
A
papier geld
B
weinig geld
C
veel geld
D
contant

Slide 5 - Quiz

meal
A
maar
B
maaltijd
C
min
D
mijn

Slide 6 - Quiz

nuts
A
nu
B
noten
C
niets
D
nog een

Slide 7 - Quiz

borrow
A
lenen
B
verdienen
C
kopen
D
betekenen

Slide 8 - Quiz

oranges
A
bananen
B
appels
C
oranje
D
sinaasappels

Slide 9 - Quiz

every
A
veel
B
te veel
C
alleen maar
D
elke

Slide 10 - Quiz

bag
A
bad
B
papiergeld
C
zakje
D
portemonnee

Slide 11 - Quiz

toothpaste
A
schoonmaakmiddel
B
tandenborstel
C
tandpasta
D
kauwgom

Slide 12 - Quiz

minus
A
minuut
B
minuten
C
min
D
maar

Slide 13 - Quiz

purse
A
portemonnee
B
pinautomaat
C
wisselgeld
D
pinpas

Slide 14 - Quiz

pocket money
A
pakje
B
papiergeld
C
zakgeld
D
contant

Slide 15 - Quiz

poor
A
per uur
B
pardon
C
arm
D
rijk

Slide 16 - Quiz

too much
A
te weinig
B
te goedkoop
C
te laat
D
te veel

Slide 17 - Quiz

means
A
meisje
B
betekent
C
min
D
noten

Slide 18 - Quiz

get
A
kopen
B
krijgen
C
pinnen
D
lenen

Slide 19 - Quiz

enough
A
goedkoop
B
gratis
C
genoeg
D
geld

Slide 20 - Quiz