Na de Cubacrisis drong bij beide partijen het besef door dat de Koude Oorlog dreigde uit te
lopen op een onbeheersbaar nucleair conflict. Het streven naar crisisbeheersing leidde tot
verbetering van de communicatie en tot wapenonderhandelingen over met name de
atoombewapening. Tijdens de Détente verbeterden de betrekkingen tussen de Verenigde
Staten en de Sovjet-Unie. Beide partijen bleven vasthouden aan controle over hun
invloedssferen. Begin jaren 1980 veroorzaakte het Amerikaanse SDI-project grote onrust in de Sovjet-Unie,
omdat de Russische economie deze nieuwe stap in de wapenwedloop niet aankon. Maar ook
de bevolking in het Westen begon zich steeds meer te verzetten tegen kernbewapening.
Met de komst van Michael Gorbatsjov en zijn beleid van Glasnost en Perestrojka ging de
Koude Oorlog de laatste fase in. Het loslaten van de Breznjev-doctrine stelde Oostbloklanden
in de gelegenheid een eigen politieke koers te gaan volgen. Niet lang na het openen van de
grens met het Westen door Hongarije vond in 1989 de val van Berlijnse muur plaats,
gevolgd door het uiteenvallen van het Oostblok. Nadat Gorbatsjov was afgezet kwam er in
1991 een einde aan het communistisch bewind in de Sovjet-Unie. Dit betekende het einde
van de Koude Oorlog, een ontwikkeling die nieuwe perspectieven bood voor de Europese
samenwerking.