GV T3 H6

Gesprekken voeren
discussie & werkoverleg
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Gesprekken voeren
discussie & werkoverleg

Slide 1 - Slide

Gespreksregels
Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde regels. Je noemt dit gespreksregels. Voorbeelden van gespreksregels zijn:

  • Gebruik beleefde taal en pas je taalgebruik aan de situatie aan.
  • Laat elkaar uitpraten.
  • Neem op gepaste wijze de beurt.
  • Blijf bij het onderwerp en begin niet zomaar over een ander onderwerp.
  • Ga in op wat je gesprekspartner zegt.





Slide 2 - Slide

Goede argumenten geven
  • Op school of later op je werk wordt soms je mening (standpunt) over een onderwerp gevraagd. Je moet dan vertellen wat je van iets vindt. 
  • Als je je mening geeft, moet je die onderbouwen met argumenten. Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt.

Slide 3 - Slide

Goede argumenten geven
  • Als je je mening geeft, begin je je zin vaak met ‘ik vind’. Zo is het voor je klasgenoten of collega’s duidelijk dat je geen feiten geeft, maar een mening. 
  • Als je argumenten geeft, gebruik je vaak wel feiten. Argumenten die een feit bevatten, zijn vaak goede argumenten.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld goed argument
  • Karim werkt sinds kort in een kledingwinkel. De eigenaar van de winkel denkt erover zijn producten ook via internet te gaan verkopen. Hij vraagt aan Karim wat hij hiervan vindt. Karim zegt: ‘Ik vind het een goed idee. Onze doelgroep is tussen de twintig en veertig jaar. Uit onderzoek blijkt dat deze groep veel koopt via internet. Het is dus slim om onze kleding ook online aan te bieden.’
  • Karim geeft een goed argument: uit onderzoek blijkt dat de doelgroep veel koopt via internet. Dit is een feit.

Slide 5 - Slide

Goede argumenten geven
  • Minder goede argumenten zijn argumenten waarin je je mening herhaalt, maar dan in andere woorden.
  • Eigenlijk geef je daarmee geen argument, maar alleen je mening. Je onderbouwt je mening dus niet.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld slecht argument
  • Emmy werkt ook bij de kledingwinkel. De eigenaar van de winkel vraagt om de mening van Emmy. Emmy zegt: ‘Ik vind het een goed idee om onze producten via internet te verkopen, omdat het slim is om producten online aan te bieden.’
  • Emmy zegt dat ze het een ‘goed idee’ vindt om producten via internet te verkopen en ze onderbouwt dit door te zeggen dat ‘het slim is’. Emmy herhaalt haar mening, maar dan in andere woorden. Ze onderbouwt haar mening dus niet.

Slide 7 - Slide

Aan de slag
  • Starttaal 2F
  • Thema 3 hoofdstuk 6
  • Maak opdracht 2 en 4.

Slide 8 - Slide

Discussie
  • Kies één van de stellingen uit opdracht 3 (thema 3 hoofdstuk 6).
  • Bepaal wie het eens is en wie het oneens is met de stelling.
  • Je hebt 10 minuten de tijd om argumenten te bedenken en op te zoeken. 
  • Voer de discussie. Zorg dat jullie discussie
    5 minuten lang duurt.

timer
10:00

Slide 9 - Slide

Discussie
  • Voer de discussie. 
  • Zorg dat jullie discussie 5 minuten lang duurt.
  • Twee klasgenoten observeren en schrijven een top en een tip op. 
  • Na de discussie bespreek jullie met elkaar de
    tops en tips.

timer
5:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Gesprekken voeren


Discussie/werkoverleg

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Leerdoelen

  • De student kent verschillende gespreksdoelen, vraagsoorten.
  • De student kan een ander overtuigen van zijn mening (standpunt en argumenten).
  • De student kent de fasen van een discussie.


Slide 14 - Slide

Opdracht 1
Schrijf bij elk gespreksdoel een voorbeeld op van een situatie als retailmedewerker/retailspecialist waarin je moet informeren, instrueren of overtuigen.

Slide 15 - Slide

Heb je al eens een (werk)overleg bijgewoond?

Slide 16 - Open question

Wat was jouw bijdrage aan een werkoverleg?

Slide 17 - Open question

vraagsoorten

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

Open vraag


Wie, wat, waar, waardoor, waarom….etc.

Doel = klant laten spreken


gesloten vraag


ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen


gerichte vraag

open vraag met één antwoordmogelijkheid
doel = snel informatie verkrijgen
suggestieve vraag


Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie



controlevraag


je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is


Denk ook aan doorvragen!





















Slide 20 - Slide

Controlevragen
  • Als ik je goed begrijp, bedoel je dat je sporten eigenlijk niet leuk vindt?
  • Kort samengevat komt het erop neer dat je graag gezonder wilt leven, klopt dat?
  • Klopt het als ik zeg dat je dus eigenlijk liever gaat gamen dan zwemmen?


Slide 21 - Slide

Doorvragen
  • Ik ben helemaal klaar met ons team!
    Wat bedoel je daar precies mee?

  • Ik snap echt niet dat die beslissing is genomen.
    Welke beslissing had volgens jou dan genomen moeten worden?

Slide 22 - Slide

argumenteren

Slide 23 - Slide

Argument / standpunt
Standpunt
Een standpunt is de mening die een bepaalde persoon over een bepaalde kwestie heeft.

Argument
De argumenten zijn de redenen die jij aanvoert waarom je een bepaalde mening hebt.




Slide 24 - Slide

Opdracht 2
Lees de volgende teksten en formuleer per tekst het standpunt.

Slide 25 - Slide

Opdracht 2
Als het huidige ‘geen 16, geen druppel’-verbod er al niet voor zorgt dat kinderen van deze leeftijd geen alcohol drinken, waarom zou een verhoging van de leeftijdsgrens dan iets uithalen? We weten allemaal dat de grens van 21 jaar in de VS er bepaald niet voor zorgt dat de jongeren daar geen alcohol drinken. Ik denk zelf dat het beter is om een realistische grens (volgens mij is 16 jaar prima) goed te handhaven en uit te leggen: dan heb je de meeste kans op effect op de echt kwetsbare leeftijdsgroepen.

Naar: Frederik Slijkerman, de Volkskrant, 5 mei 2012

Slide 26 - Slide

Opdracht 2
Al sinds de opkomst van de vaste, de mobiele en de smarttelefoon, en de introductie van het mailen, sms’en, pingen, whatsapp’en, facebooken en tweeten, slijpen de tegenstanders hun argumenten. De beste manier om met iemand te praten is face-to-face. Elke vorm van contact die verre afstaat van de directe afwezigheid van je gesprekspartner staat immers lager op de communicatieladder. 

Naar: Anouk van Kampen en Jan Truijens Martinez, NRC Handelsblad, 26 mei 2012

Slide 27 - Slide

0

Slide 28 - Video

Ik laat me liever opereren door een robot dan door een chirurg.
A
liever door een robot
B
liever door een chirurg

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Opdracht 3
  • Bereid het overleg voor.
  • Maak tweetallen.
  • Voer het overleg.
  • Reflecteer en beantwoord de vragen voor jezelf.
timer
10:00

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Gespreksregels
Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde regels. Je noemt dit gespreksregels. Voorbeelden van gespreksregels zijn:

  • Gebruik beleefde taal en pas je taalgebruik aan de situatie aan.
  • Laat elkaar uitpraten.
  • Neem op gepaste wijze de beurt.
  • Blijf bij het onderwerp en begin niet zomaar over een ander onderwerp.
  • Ga in op wat je gesprekspartner zegt.





Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Opdracht 4
  • Bereid het overleg voor.
  • Voer het overleg (3 studenten, 7 tot 12 minuten).
  • Vul het beoordelingsformulier voor jezelf in.
timer
10:00

Slide 45 - Slide

Opdracht 4
  • Maak groepen van 3 studenten.
  • Drie studenten zijn deelnemer aan het gesprek.
  • De andere studenten observeren en vullen het feedbackformulier in.
timer
7:00

Slide 46 - Slide

Planning examen gesprekken voeren 2F

Slide 47 - Slide

Extra oefenexamens
Studiemeter: Starttaal 2F
Examentraining instellingsexamens, hoofdstuk 4 oefenexamens

  • Oefenexamen gesprekken voeren 1
  • Oefenexamen gesprekken voeren 2

Slide 48 - Slide