Monoloog: gebruik de werkwoorden: hay, tener, visitar, estar
1. Je heet de gasten welkom
2. Je vertelt: ik heb hier het programma van vandaag
3. Je vertelt: er zijn vandaag 2 activiteiten
4. Je vertelt: we hebben 1 activiteit in de ochtend en 1 activiteit in de middag
5. je vertelt: in de ochtend gaan we een wandeling maken met een gids (caminar)
6. Je vertelt: de tweede activiteit in de middag is een bezoek aan een museum
7. Je vertelt: de activiteiten zijn bij de prijs van het hotel inbegrepen (está incluído)
8. Je vertelt: voor de eerste activiteit moet iedereen om 10.00 aanwezig zijn (estar presente)
9. Je vertelt: de tweede activiteit begint om 15.00 na de lunch
10. Je vraagt: is het programma duidelijk voor iedereen?
11. Je sluit op gepaste wijze af