Bijles Frans 5e jaar: être-avoir / question

1. avoir / être comme auxiliaire
Niet letterlijk 'hebben' of 'zijn' vertalen in zin met voltooid deelwoord (dus  hebben of zijn = hulpww , gevolgd door volt. deelw.)
hij heeft een hond  / hij heeft gewandeld
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransSecundair onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

1. avoir / être comme auxiliaire
Niet letterlijk 'hebben' of 'zijn' vertalen in zin met voltooid deelwoord (dus  hebben of zijn = hulpww , gevolgd door volt. deelw.)
hij heeft een hond  / hij heeft gewandeld

Slide 1 - Slide

Ik heb me geamuseerd

Slide 2 - Open question

Ze is al begonnen

Slide 3 - Open question

Ze hebben gevochten

Slide 4 - Open question

Ik heb mijn been gebroken

Slide 5 - Open question

Ik ben het vergeten

Slide 6 - Open question

Ze zijn verdwenen

Slide 7 - Open question

Toujours AVOIR sauf pour 3 catégories:
1. les verbes de mouvement (la maison d'être)

2. les verbes pronominaux (attention au néerlandais : 'hebben'!)

3. la phrase passive (= "worden" / le sujet ne fait pas l'action)

Slide 8 - Slide

Ze hebben David Polfliet gedood

Slide 9 - Open question

David werd gedood
(tijd van 'worden' = tijd van ...?)

Slide 10 - Open question

Ze werd overgebracht naar het ziekenhuis.

Slide 11 - Open question

2. Ordre des mots en français

Slide 12 - Slide

Hij is gisteren gekomen.

Slide 13 - Open question

Daarna zijn ze vertrokken

Slide 14 - Open question

Ze is waarschijnlijk geslaagd.
(slagen = réussir)

Slide 15 - Open question

Wanneer vertrek je?

Slide 16 - Open question

Wanneer vertrekken je ouders?

Slide 17 - Open question

3. Question
Niet volgorde van Nederlands volgen maar regels in het Frans voor de vraagzin

Slide 18 - Slide

Waarom is je ma boos?

Slide 19 - Open question

Heeft haar broer gelogen?

Slide 20 - Open question

Wanneer vertrekt zijn zus ?

Slide 21 - Open question

Question
- toujours possible avec intonation ou est-ce que + sujet + verbe (ordre normal)
- inversion: d'abord verbe + sujet
-> uniquement possible quand le sujet est un pronom sujet = je, tu , il, elle, nous , vous, ils, elles   (Vient-il? A-t-elle un chien?)
- inversion complexe avec sujet = substantif
-> substantif verbe - pronom
Ton ami vient-il? Les élèves sont-ils gentils?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide