Vervoeg de werkwoorden in de volgende zinnen:
1. De krant ... (melden) dat het niet is ... (gebeuren).
2. ... (vinden) jij dat dat ... (weigeren) mag worden?
3. Hij ... (geloven) dat ik dat aan jou heb ... (beloven).
4. Ik ... (vinden) dat jij dat goed hebt ... (bekeken).
5. Ergens ... (zijn) hij zijn ov-chipkaart ... (kwijtraken).