Apprendre 5 - Unité 6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Objectif : Apprendre 5 

De onvoltooid verleden tijd 

L'imparfait 

Qu' est-ce que c' est l' imparfait?

1. Ik dans
2. Ik heb gedanst
3. dansen
4. Ik danste

L'imparfait

Wanneer gebruik je de imparfait ??

• Je gebruikt de imparfait om te vertellen hoe iets was
•  C'était un beau film = Het was een mooie film
• Of om te vertellen over gewoontes uit het verleden.
• Elle avait déjà des fans = Zij had al fans

Nous aimions le sport.

Je joue au football.

Tu as mangé une pizza.

 

passé composé

présent

imparfait

Uitgangen imparfait

• Danser  = > Nous dansons
• - ons
• dans + uitgangen
• Je dansais 
• Tu dansais 
• il dansait
• Nous dansions 
• Vous dansiez
• Il dansaient 

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp

Uitgangen Imparfait

-ais

-ais

-ait

-ions

-iez

-aient

Imparfait

Onderwerp	Uitgang	Voorbeeld
Je	- ais	Je parl ais
Tu	- ais	Tu parl ais
Il / Elle / On	- ait	Elle parl ait
Nous	- ions	Nous parl ions
Vous	- iez	Vous parl iez
Ils / Elles	- aient	Ils parl aient

De uitgangen van de imparfait herken je aan de ''i" van imparfait

Wat is de imparfait van être?
Ik was = j'étais; Jij was = tu étais
Wij waren = Nous .....

1. étaient
2. était
3. étions
4. étiez

Être - Imparfait

• Let op: Bij het werkwoord être neem je niet de nous-vorm voor de stam. 
• ét + uitgangen 
• j'étais              malheureux / malheureuse
• tu étais           jaloux / jalouse
• il/elle/on était         fâché/ fâchée
• nous étions             malheureux / malheureuses
• vous étiez                 heureux / heureuses
• ils/elles étaient      stressés / stressées

Zet in de imparfait:
danser, je

Text

Combineer de juiste tijd met het juiste werkwoord

préparait

proposait

a montré

était

a rencontré

avait

se sont mariés

passé composé

passé composé

passé composé

imparfait

imparfait

imparfait

imparfait

GEBRUIK IMPARFAIT EN PASSÉ COMPOSÉ 

Imparfait	passé composé
* beschrijving * situatie, toestand Ik ging vroeger altijd met mijn vriendinnen naar de duinen om in een duinmeertje te zwemmen (beschrijving).	duidelijk moment in het verleden. Op een dag stond er een kinderlokker met snoepjes ons op te wachten. (Eenmalige gebeurtenis, in de tijd te vastgelegd: op een dag).

Wat is het verschil tussen le passé composé en de imparfait? (gebruik)