20211202 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 3v5 Stijl – geslacht

Nederlands
VEZO320AH
02-12-2021
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
VEZO320AH
02-12-2021

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Stijl - geslacht

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Geslacht 
                                         
VIA Handboek:                                                           pagina 74.   

Stijl: geslacht                                                                  
 Studiemeter: VIA Starttaal Online > 2F > Stijl > Geslacht > Oefening 1 t/m 3 + deeltoets







Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Geslacht

Slide 6 - Slide

Een handsinaasappel is een sinaasappel (die / dat) lekker is om uit het handje te eten.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quiz

Een gedeelte (die / dat) saai is, kun je wel overslaan.
A
die
B
dat

Slide 8 - Quiz

De hond (die /dat) blafte.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quiz

woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 10 - Slide

het-woorden
Het-woorden zijn altijd onzijdig. De volgende categorieën woorden zijn over het algemeen het-woorden: 
  • verkleinwoorden: het bloempje, het jongetje, het briefje
  • landen en plaatsen: het kleine Nederland
    , het statige Den Haag
  • metalen: het ijzer, het kwik
  • sporten en spellen: het tennis, het scrabble, het yahtzee
  • stofnamen: het bier, het brood, het goud, het zilver, het hout
  • talen: het Nederlands, het Swahili, het Arabisch
  • windrichtingen: het noorden, het zuidwesten
woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: het belang, het geweer, het verstand en het ontzet
woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: het communisme, het instrument, het kapsel en het museum
maar: de óf het deksel, de recruitment, de overemployment en de datum

Slide 11 - Slide

de-woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. De volgende woorden zijn over het algemeen de-woorden: 
  • vruchten, bomen en planten: de appel, de eik, de fuchsia
  • rivieren en bergen: de Waal, de Mount Everest
  • cijfers en letters: de vier, de x, de tussen-n
  • de meeste woorden die personen aanduiden: de ober, de boer, de buurvrouw

Slide 12 - Slide

(Die / Dat) tweede hoofstuk vind ik nog best lastig.
A
Die
B
Dat

Slide 13 - Quiz

Mijn geloof, (die / dat) erg belangrijk voor me is, kan niemand van me afnemen.
A
die
B
dat

Slide 14 - Quiz

De brief (die / dat) ik schreef.
A
die
B
dat

Slide 15 - Quiz

Het lampje (die / dat) daar staat.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quiz

(Die / Dat) woord mag je nooit meer gebruiken, Jens!
A
Die
B
Dat

Slide 17 - Quiz

De bloemen (die/ dat) daar bloeien.
A
die
B
dat

Slide 18 - Quiz

Heb je (die / dat) afschuwelijke T-shirt nu alweer aan?
A
die
B
dat

Slide 19 - Quiz

Hoe verwijs je naar het-woorden en de-woorden?

Slide 20 - Slide

voorbeelden
De regering heeft haar plannen bekendgemaakt. Ze is hier maandenlang over in beraad geweest. (regering=vrouwelijk)

De raad legt zijn plannen op tafel. (raad=mannelijk)

Het parlement houdt zijn plannen nog even geheim. (parlement=onzijdig)

Slide 21 - Slide

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2.  TOETS 2: STIJL: 16-12-2021.
  3. TOETS 3: SPELLING: april 2022.
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022

Slide 22 - Slide

Terugblik
  • Huiswerk

Slide 23 - Slide