This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
VV1IA | Periode 4 | Mondeling examen spreken
Slide 1 - Slide
Planning vandaag
Welkom
Inchecken
Oefenen/voorbeelden betoog
Lesdoelen
Planning
Dilemma
Slide 2 - Slide
Hoe voel je je
vandaag?
😒🙁😐🙂😃
Slide 3 - Poll
Slide 4 - Video
Wat weet je van studentenverenigingen?
Slide 5 - Mind map
"Vindicat moet verboden worden." Eens of oneens? Leg uit waarom.
Slide 6 - Open question
Lesdoelen
Je kent het doel van het betoog.
Je kent het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten en kunt deze gebruiken.
Je weet wat drogredenen zijn en kunt er enkele herkennen.
Slide 7 - Slide
Soorten argumenten
Feitelijke argumenten; het is een feit, het is gewoon zo.
Waarderende argumenten; jij vindt dit persoonlijk, een ander kan iets anders vinden.
Slide 8 - Slide
"Ik vind dat studentenverenigingen verboden moeten worden, want niemand zou zich bloot moeten stellen aan de beschamende activiteiten van een ontgroening."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 9 - Quiz
"Ik vind Parijs een mooie stad, want er zijn veel oude gebouwen."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 10 - Quiz
"Ik vind Parijs een mooie stad, want de geschiedenis van de stad is erg interessant."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 11 - Quiz
Drogredenen
Slide 12 - Mind map
Slide 13 - Video
Drogredenen
De onjuiste oorzaak – gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is. Voorbeeld: Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar. Voorbeeld: Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet?
De overhaaste generalisatie
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt. Voorbeeld: Zie filmpje
Slide 14 - Slide
Drogredenen
De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd. Voorbeeld: God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en). Voorbeeld: Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
Het ontduiken van de bewijslast
Je keert de bewijslast om en laat de tegenpartij het tegendeel bewijzen. Voorbeeld: Dat hoef ik niet te bewijzen, dat ís gewoon zo!
Slide 15 - Slide
Drogredenen
Het vertekenen van een standpunt
Je legt de tegenpartij woorden in de mond waarvan de onjuistheid moeilijk is te bewijzen. Voorbeeld: Ga jij niet mee naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje?
Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan. Voorbeeld: Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.
Een onjuist beroep op autoriteit
Je beroept je op een bekend persoon, maar die persoon hoeft van het onderwerp helemaal niets af te weten of hij heeft belang bij de zaak. Voorbeeld: Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus.
Slide 16 - Slide
Wat is het schrijfdoel van een betoog?
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 17 - Quiz
Hoe is een betoog opgebouwd?
timer
2:00
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Welke lesdoelen heb jij deze les behaald? Je kunt meerdere kiezen.
A
Ik weet wat drogredenen zijn en ik kan er enkele herkennen
B
Ik snap het verschil tussen waarderende en feitelijke argumenten
C
Ik kan zelf waarderende en feitelijke argumenten gebruiken
D
Ik weet waar een goed betoog aan moet voldoen qua vorm
Slide 22 - Quiz
Afname en informatie
Het examen vindt online plaats via Teams. Lees het protocol goed door.
Het examen wordt opgenomen via Microsoft Stream.
Alle informatie kun je vinden in Teams > Bestanden > Nederlands > Periode 4,
Slide 23 - Slide
Dilemma:
Je zingt alles wat je zegt - of - je beweegt in slow motion (je praat wel normaal)