Herhaling H2

• Economie
• Middelbare school

Herhaling H2 

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?

1. creditcard
2. bankpas
3. biljetten
4. pinpas

Wat is een voorbeeld van giraal geld?

1. munten
2. bankbiljetten
3. betaalpas
4. flippo's

Geld is een ruilmiddel wanneer ...

1. je iets koopt.
2. je geld in je spaarpot doet.
3. een rekensom maakt.
4. geld wit wast.

Wat is een ander woord voor contant geld?

1. giraal geld
2. chartaal geld

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?

1. een betaalmiddel
2. giraal geld
3. een rekenmiddel
4. chartaal geld

Wat is chartaal geld?

1. munten
2. bankbiljetten
3. munten en bankbiljetten
4. giraal geld

Wat zijn de geldfuncties?

Op welke manieren kun je betalen?

Wat is geen spaarmotief?

1. Voorzorg
2. Doel
3. Vakantie
4. Rente

Wat zijn geen soorten rentes?

1. Variabele
2. horizontale
3. vaste
4. verticale

Op een spaardeposito krijg je een variabele rente.

1. Niet waar
2. Waar

wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?

1. beleggen
2. reserveren
3. spaardeposito
4. hypothecaire lening

Bereken de rente na 1 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente

1. €50,00
2. €60,00
3. €30,00
4. €20,00

Bereken de rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente

1. €40,00
2. €120,00
3. €60,00
4. €100,00

Wat zijn de voor-en nadelen van beleggen?

Wat is rente?

1. Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
2. Een extra lening
3. Meer geld dat je ter beschikking hebt
4. Een bedrag dat je moet aflossen

Welke redenen zijn er om te lenen?

Wat is het verschil tussen een persoonlijke lening of een doorlopend krediet?

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?

1. €2000
2. €2200
3. €2300
4. €2400

Welke rente is hoger?

1. de spaarrente
2. de kredietrente

Waarom is de rente op een hypothecaire lening relatief laag?

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?

1. €1000
2. €1200
3. €1300
4. €1400

Wat is budgetteren?

1. een begroting maken
2. een (financieel) plan maken
3. geld sparen
4. geld uitgeven

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?

1. Persoonlijke uitgaven
2. Huishoudelijke uitgaven
3. Vaste lasten
4. Incidentele uitgaven

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?

1. Persoonlijke uitgaven
2. Huishoudelijke uitgaven
3. Vaste lasten
4. Incidentele uitgaven

Benzine tanken hoort bij de ...

1. Huishoudelijke uitgaven
2. Incidentele uitgaven
3. Vaste lasten
4. Wekelijkse uitgaven

Hoe groot is ieders deel in de gezamenlijke kosten?

1. € 700 per maand
2. € 800 per maand
3. € 850 per maand
4. € 900 per maand

Welk bedrag blijft er over voor Imauri?

1. € 250 per maand
2. € 300 per maand
3. € 350 per maand
4. € 400 per maand

Akki en Lidy verdienen € 1.500. Ze krijgen hun tweede
kind. Zij verhogen hun budget voor hun kinderen met:

1. 2 × € 195 – € 255 = € 135
2. 2 × € 165 – € 255 = € 75
3. 2 × € 195 – € 165 = € 225
4. 2 × € 165 – € 195 = € 135

Alex en Krista verdienen € 1.750. Zij krijgen hun derde
kind. Zij verhogen het budget voor hun kinderen met:

1. € 130
2. € 125
3. € 115
4. € 120

Trudy en Henk verdienen
€ 2.000. Ze krijgen hun eerste
kind. Het budget voor hun kind wordt:

1. € 340.
2. € 260.
3. € 220.
4. € 210.

Bart en Janneke hebben twee kinderen. Hun inkomen daalt van € 2.500 naar € 2.000. Zij passen het budget voor hun kinderen aan het lagere inkomen aan. Zij verlagen hun budget met:

1. € 130
2. € 125
3. € 115
4. € 120

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?

1. Persoonlijke uitgaven
2. Huishoudelijke uitgaven
3. Vaste lasten
4. Incidentele uitgaven