P3 - les 8 - 8 maart 2023

Les 8 - periode 3 - 8 maart 2023
1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 8 - periode 3 - 8 maart 2023

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Leerdoelen voor deze les:
- Ik leer nieuwe, regelmatige werkwoorden die te maken hebben met de opleiding
- Ik kan deze werkwoorden 
vervoegen en toepassen

Log in op je mobiel via LessonUp.app













Slide 2 - Slide

Hoe was het ook alweer?

Slide 3 - Slide

Belangrijke werkwoorden
  • Cada semana (=week) gasto 100 euros en ropa nueva. (gastar = ?)
  • Mi madre compra hoy (=vandaag) un teléfono nuevo.  (comprar = ?)
  • Mis abuelos (=mijn grootouders) venden su casa.          (vender = ?)
  • Mis padres tienen que pagar la renta de su casa mensual (=maandelijks).(pagar = ?)
  • Cada mes (=iedere maand) ahorro (yo) 150 euros. Con este dinero (=geld) puedo (kan ik) pagar la licencia para el gimnasio. (ahorrar = ?)
  • Mi jefe divide los trabajos (=de taken) para (=voor) los empleados. (dividir = ?)


Slide 4 - Slide

Ejercicio 1 (pág. 2 y 3)
Vervoeg de regelmatige werkwoorden in alle zes de persoonsvormen. Schrijf ook de betekenis van het hele werkwoord op.

Heb je nog geen reader? Vervoeg:
gastar - vender - ahorrar - comprar - 
pagar - dividir - cobrar - ganar
timer
8:00

Slide 5 - Slide

Ejercicio 1 (pág. 2 y 3)
gastar
uitgeven
comprar
kopen
vender
verkopen
cobrar
in rekening brengen
dividir
verdelen
ahorrar
sparen
pagar
betalen

Slide 6 - Slide

Ejercicio 2 (pág. 3)
Lees de tekst. Vertaal en vervoeg het dikgedrukte 
werkwoord tussen haakjes in de juiste persoonsvorm. 

EJERCICIO 2:
Miguel .......................... (werkt) en una empresa brasileña. La empresa ........................ (verkoopt) carros muy caros. Él .................... (verdient) mucho dinero, pero tiene que ...................... (betalen, hele werkwoord) muchos impuestos. Su (zijn) salario es en euros. Para (= Om te) ................... (sparen) Miguel ..................... (verdeelt) su salario. Deposita (stort) la mitad del dinero en una cuenta de ahorro. La otra mitad ....................... (spendeert/geeft uit) para ...................... (kopen, hele werkwoord) ropa, zapatos e ir de vacaciones. 
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Respuestas ej. 2 (pág. 3)
  • Miguel trabaja en una empresa brasileña. 
  • La empresa vende carros muy caros. 
  • Él gana mucho dinero, pero tiene que pagar muchos impuestos.
  • Su (zijn) salario es en euros. Para (=om te) ahorrar, Miguel divide su salario. Deposita (=stort) la mitad (=de helft) del dinero en una cuenta de ahorro (=een spaarrekening). 
  • La otra mitad (=de andere helft) gasta para comprar ropa, zapatos y para ir de vacaciones. 

Slide 8 - Slide

Schrijf twee Spaanse werkwoorden
op die je gaat onthouden vanaf deze les

Slide 9 - Mind map

Hoe zeg je ook alweer:
'Ik houd van vakantie'
A
Me gusta las vacaciones
B
Mi gusta las vacaciones
C
Me gustan las vacaciones
D
Me gustan los veranos

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:
'A mi madre no le gusta leer'
A
Mijn moeder houdt van winkelen
B
Mijn moeder houdt van lezen
C
Mijn oma houdt niet van lezen
D
Mijn moeder houdt niet van lezen

Slide 11 - Quiz

¿Os ha gustado la clase de español?
(=Wat vonden jullie van deze les?)
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll