2 kgt 3.3 en 3.4 oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Oefenen voor de lees- en schrijftoets (3.3 en 3.4)

Als je vertelt wat jij ergens van vindt dan geef je je ...

1. feit
2. mening
3. argument

Feit of mening?

Dit jaar hebben we twee weken meivakantie.

1. feit
2. mening

Als je wilt uitleggen waarom je iets vindt, dan maak je gebruik van een ...

1. argument
2. mening

Is het onderstreepte deel een mening of een argument?

Ik vind dat thuisonderwijs maar niks, want ik mis mijn schoolvrienden.

1. argument
2. mening

De hoofdgedachte is ...

1. de belangrijkste zin van een alinea. de belangrijkste zin van een alinea.
2. waar de tekst over gaat.
3. het doel van de tekst.
4. het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp van een tekst zegt.

Signaalwoorden oefenen

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Dennis heeft veel geld opgehaald voor de sponsorloop, want hij heeft wel 20 kilometer gelopen.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Annika houdt enorm van uitslapen, daarentegen is Rienk echt een ochtendmens.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Djamal doet graag leuke dingen in zijn vrije tijd, bijvoorbeeld met zijn bootje door de slootjes varen.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Djamal doet graag leuke dingen in zijn vrije tijd, bijvoorbeeld met zijn bootje door de slootjes varen.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Zodra het pauze is, staat Vilmar al op het schoolplein.

1. tijdsvolgorde
2. conclusie
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Vanwege een lekke band was Nick een uur later thuis.

1. tijdsvolgorde
2. conclusie
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Terwijl Ymie een goed verhaal over haar konijn vertelde, keek Reinder uit het raam.

1. tijdsvolgorde
2. conclusie
3. voorbeeld
4. reden

Welk tekstverband geeft het onderstreepte woord aan.

Kortom, goed oefenen met signaalwoorden als je een mooi cijfer wilt halen.

1. tijdsvolgorde
2. conclusie
3. voorbeeld
4. reden

Betoog

Wat is het tekstdoel van een betoog?

Juist of onjuist
Een betoog bestaat uit twee delen: een inleiding en een kern.

1. juist
2. onjuist

Een betoog bestaat uit drie delen:

1. inleiding
2. kern
3. slot 

In de inleiding van een betoog geeft de schrijver ...

1. zijn mening over het onderwerp.
2. de argumenten voor zijn mening.
3. zijn conclusie.

In de kern geef je elk argument een aparte alinea.

1. WAAR
2. NIET WAAR

In de kern gebruik je

• signaalwoorden voor opsomming van de argumenten (ten eerste, bovendien, ook, ...)
• signaalwoorden die een reden aangeven (omdat, want, daarom).

Slot

• Herhaal je mening over het onderwerp.
• Gebruik daarbij een signaalwoord dat een conclusie aangeeft (dus, dan ook, kortom).

Korte en lange zinnen

Een tekst leest prettig als je niet steeds dezelfde woorden herhaalt. Wat kun je bijvoorbeeld gebruiken? (Meerdere antwoorden mogelijk)

1. verwijswoorden
2. synoniemen
3. lidwoorden
4. omschrijvingen

Korte en lange zinnen

Lange zinnen bestaan vaak uit twee zinnen met daartussen een woordje als en of maar. Hoe noem je zulke woorden?

1. verwijswoorden
2. synoniemen
3. voegwoorden
4. zelfstandig naamwoorden

Veel succes met leren en oefenen!