This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Engelstalige werkwoorden in het Nederlands
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je Engelstalige werkwoorden in het Nederlands gebruiken en begrijpen.
Slide 2 - Slide
Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet jij al over Engelstalige werkwoorden in het Nederlands?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Wat zijn Engelstalige werkwoorden?
Engelstalige werkwoorden zijn werkwoorden die uit het Engels komen en in de Nederlandse taal worden gebruikt.
Slide 4 - Slide
Leg uit wat Engelstalige werkwoorden zijn.
Waarom gebruiken we Engelstalige werkwoorden?
Engelstalige werkwoorden worden vaak gebruikt in de Nederlandse taal omdat ze kort en krachtig zijn.
Slide 5 - Slide
Vertel waarom Engelstalige werkwoorden vaak worden gebruikt in de Nederlandse taal.
Voorbeelden van Engelstalige werkwoorden
Voorbeelden van Engelstalige werkwoorden zijn: upgraden, downloaden, e-mailen en updaten.
Slide 6 - Slide
Geef enkele voorbeelden van Engelstalige werkwoorden.
Hoe gebruik je Engelstalige werkwoorden?
Engelstalige werkwoorden worden in de Nederlandse taal vaak gebruikt als een werkwoord, maar soms ook als een zelfstandig naamwoord.
Slide 7 - Slide
Leg uit hoe Engelstalige werkwoorden worden gebruikt in de Nederlandse taal.
Vertalingen van Engelstalige werkwoorden
Sommige Engelstalige werkwoorden hebben een vertaling in het Nederlands, zoals upgraden (verbeteren), downloaden (downloaden), e-mailen (mailen) en updaten (bijwerken).
Slide 8 - Slide
Geef voorbeelden van Engelstalige werkwoorden en hun vertalingen in het Nederlands.
Nieuwe Engelstalige werkwoorden
Er komen steeds nieuwe Engelstalige werkwoorden bij in de Nederlandse taal, zoals googelen, swipen en appen.
Slide 9 - Slide
Vertel dat er steeds nieuwe Engelstalige werkwoorden bij komen in de Nederlandse taal.
Oefenen
Laten we oefenen met Engelstalige werkwoorden. Maak de zinnen af met het juiste werkwoord: 1) Ik moet mijn computer ____. 2) Hij heeft zijn telefoon ____. 3) Zij gaat haar diploma ____. 4) Wij gaan onze website ____. 5) Hij heeft zijn abonnement ____.
Engelstalige werkwoorden worden vaak gebruikt in de Nederlandse taal omdat ze kort en krachtig zijn. Sommige Engelstalige werkwoorden hebben een vertaling in het Nederlands. Er komen steeds nieuwe Engelstalige werkwoorden bij in de Nederlandse taal.
Slide 12 - Slide
Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.