This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Programma
Week tegen pesten
Escalatie ladder
Uitleg paragraaf 1.3
Aan het werk
Les afsluiten
Slide 1 - Slide
Paragraaf 1.3 - Je inkomsten en uitgaven
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
Weet je hoe je conclusies kunt trekken uit een begroting
Weet je welke drie inkomens er zijn
Weet je hoe je gezinsuitgaven in drie groepen kunt delen
Weet je hoe je bedragen kunt omrekenen van maand naar week en omgekeerd
Weet je hoe je een reservering kunt berekenen
Slide 3 - Slide
Hoe kom jij aan jouw geld?
Slide 4 - Mind map
Mij lukt het om elke maand rond te komen met mijn geld
(Bijna) altijd
Soms wel/niet
Nauwelijks/nooit
Slide 5 - Poll
Nibud
Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting
Budgetteren = Het op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven
Begroting = overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
Slide 6 - Slide
Verschillende soorten inkomens
Inkomen uit arbeid = Loon
Inkomen uit bezit = Huur en Rente bijv. geld op je spaarrekening of een huis dat je verhuurt
Overdrachtsinkomen = Uitkering Je hoeft er niets voor te doen
Inkomen in natura = in de vorm van goederen en diensten
Slide 7 - Slide
Iemand krijgt, doordat hij/zij ontslagen is door zijn vorige werkgever, een werkloosheidsuitkering. Van welk soort inkomen is hier sprake?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura
Slide 8 - Quiz
Een loodgieter spreekt met een kapper af dat hij de waterleiding komt maken. Inruil daarvoor krijg je een gratis knipbeurt. Van welk soort inkomen is hier sprake?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura
Slide 9 - Quiz
Verschillende soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven (huishoudelijke uitgaven) Supermarkt, persoonlijke verzorging, cadeautjes en uitgaan
Vaste lasten = betalen met vaste regelmaat Gas en elektra, huur of hypotheek, verzekeringen en abonnementen Betaal je per maand, per kwartaal of per jaar
Incidentele uitgaven = grotere uitgaven die je niet zo vaak doet Niet met vaste regelmaat Huishoudelijke apparaten, vakanties en kleding
Slide 10 - Slide
Omrekenen van week naar maand (en andersom)
Voorbeeld Je betaalt per maand €15 voor je telefoonabonnement. Hoeveel is dat per week?
15 : 4 = €3,75
Slide 11 - Slide
Omrekenen van week naar maand (en andersom)
Voorbeeld Je betaalt per maand €15 voor je telefoonabonnement. Hoeveel is dat per week?
15 : 4 = €3,75
Slide 12 - Slide
Omrekenen van week naar maand (en andersom)
Voorbeeld Je betaalt per maand €15 voor je telefoonabonnement. Hoeveel is dat per week?
Per jaar = 12 x 15 = €180
Per week = 180 / 52 = €3,46
Periode
Maand
Jaar
Week
€
15
180
3,46
Slide 13 - Slide
Per maand kost het je €140 om een scooter te huren. Hoeveel is dat per week?
Slide 14 - Open question
Oefenen
Per maand kost het je €140 om een scooter te huren. Hoeveel is dat per week?
140 x 12 = €1.680 per jaar
1.680 : 52 = €32,31 per week
timer
1:00
Periode
Maand
Jaar
Week
€
140
1.680
32,31
Slide 15 - Slide
Je geeft elke week €5 uit bij de Jumbo. Hoeveel is dat per maand?
Slide 16 - Open question
Geld opzijzetten
Als je in de toekomst, grote uitgaven verwacht
Reserveren -> geld opzijzetten
Berekening Reservering p/maand = benodigd bedrag : aantal maanden
Slide 17 - Slide
Reservering per maand
Voorbeeld Je koopt een nieuwe telefoon en denkt hier twee jaar mee te kunnen doen. Na twee jaar moet je weer een nieuwe kopen. Je verwacht dat deze €600 gaat kosten. Welk bedrag moet je per maand reserveren?
twee jaar = 24 maanden
600 : 24 = €25 per maand
Slide 18 - Slide
Voor je studie koop je een laptop en verwacht hiermee de gehele studie van vier jaar mee te kunnen doen. Na vier jaar heb je weer een nieuwe nodig en verwacht dat deze €1500 gaat kosten. Welk bedrag moet je per maand reserveren?
Slide 19 - Open question
Weektaken
Maken 1.3 en 1.4
Maken rekenen 1 tm 21
Slide 20 - Slide
Volgende les
Bespreken aantal opdrachten paragraaf 1.3
Uitleg paragraaf 1.4 + opdrachten 1.4 maken Onderwerp: Wordt alles duurder?