Repaso

HAVO - español
miércoles, 16 de octubre
1 / 35
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

HAVO - español
miércoles, 16 de octubre

Slide 1 - Slide

En la clase de hoy
Las presentaciones 
las evaluaciones


Slide 2 - Slide

Presentarse
1. Escribe los nombres de las personas del fragmento
2. ¿Cuántos años tienen?
3. Escribe de dónde son esas personas
4. Escribe a qué se dedican esas personas


Slide 3 - Slide

Vertaal de volgende woorden:
1. nombre
2. apellido
3. deletrear
4. edad
5. hermanos

Slide 4 - Open question

Vertaal de volgende woorden:
6. padres
7. aficiones
8. mejor amigo/a
9. nacionalidad
10. trabajo

Slide 5 - Open question

Preguntas
Schrijf de vragen op die bij deze woorden passen:
Ejemplo: Nombre: ¿Cuál es tu nombre? Je kunt ook vragen: ¿Cómo te llamas?

1. nombre                               6. padres
2. apellido                               7. aficiones
3. deletrear                             8. mejor amigo/a
4. edad                                    9. nacionalidad
5. hermanos                         10. trabajo
timer
3:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Contesta tus preguntas
Schrijf jouw antwoorden op de vragen in het Spaans op in volledige zinnen. 
Ejemplo: ¿Cuál es tu nombre? Mi nombre es…. / Me llamo.....
timer
4:00
¿Sabes otras preguntas? 
Weet jij nog andere vragen?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Citas rápidas
Stel nu uit je hoofd verschillende vragen aan een klasgenoot en schrijf zijn/haar antwoorden op in het Spaans.

Slide 10 - Slide

Presentar unas personas
Introduceer een klasgenoot aan de hand van je gemaakte aantekeningen.

Slide 11 - Slide

¿Qué puedes usar para tu pp ?

Slide 12 - Mind map

Tot nu toe vind ik deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

¡ a presentarse !
¿Cómo te llamas?
¿Cuántos años tienes
¿De dónde eres?
¿A qué te dedicas?

Wat zou je nog meer kunnen vertellen?

Slide 14 - Slide

Hoe kun je in het Spaans afscheid nemen?
Despedidas
adiós                                 dag, tot ziens
¡hasta mañana!              tot morgen
¡hasta luego!                   tot straks
¡hasta pronto!                 tot gauw
¡nos vemos!                     tot ziens
hasta la vista                   tot ziens

Slide 15 - Slide

Ejercicios
TB blz. 13 oef 7 y 10 
R blz. 27 oef 13, 14 y 15
R blz. 31 oef 5, 6 y 7
R blz. 32 oef 24
oef 7
oef 10

Slide 16 - Slide

Geen hw voor morgen wel blijven herhalen!

Slide 17 - Slide

¡Buen fin de semana!
Neem de getallen en de ww tener, ser en llamarse door.
Leer de voca blz. 47, el tiempo libre es-nl/nl-es.
Neem je laptop mee!

Slide 18 - Slide

Zie blz. 4 van je reader.

Naam, leeftijd, telefoonnummer, e-mailadres, geboorteplaats, familie, hobby's, vrienden, lievelingsvak, huisdier

1. familia: tener + familielid, daarna llamarse + naam
2. hobby's: zie voca  blz. 47
3. vrienden: mis mejores ? son
4. lievelingsvak: mi asignatura favorita es + vak
5. huisdier: tener + huisdier
Maak nu alvast (in je schrift) een tekst voor je presentatie en gebruik je aantekeningen!

Slide 19 - Slide

Saludo
A
Chao
B
Buenos días
C
Adiós
D
Hasta mañana

Slide 20 - Quiz

Despedida
A
Buenos días
B
Adiós
C
Hola
D
Mañana

Slide 21 - Quiz

De getallen

Slide 22 - Slide

Spreekvaardigheid= presentatie

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el nieto
la sobrina
het nichtje
de moeder
de kleinzoon
de zus
de opa
de zoon

Slide 27 - Drag question

Los deberes
Alles leren van het toetsoverzicht. De stof herhalen die je nog moeilijk vindt. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Stel deze vragen aan elkaar en geef antwoord met je eigen gegevens!

Slide 30 - Slide

¿Que quieres hacer en el fin de semana?

Slide 31 - Open question

El verbo querer = willen
yo 
quiero
quieres
él/ella/usted
quiere
nosotros/nosotras
queremos
vosotros/vosotras
queréis
ellos/ellas/ustedes
quieren

Slide 32 - Slide

QUERER + infinitivo (=heel werkwoord)
Zeggen dat je iets wilt gaan doen

 ¿Quieres ir al cine esta tarde?
Sí, quiero ir al cine
of
Quiero ir a la playa en Barcelona

Slide 33 - Slide

Las aficiones
¿Qué significa ‘afición? Y ¿qué significa ‘tiempo libre’?

 

Hoe zou je in het Spaans naar iemands hobby’s kunnen vragen?

La afición = de hobby
El tiempo libre = de vrije tijd
¿Cuáles son tus aficiones? --> Wat zijn jouw hobby's?
En mi tiempo libre me gusta + heel werkwoord --> In mijn vrije tijd hou ik van....

Slide 34 - Slide

Dus:
quiero
quieres
quiere                      +      heel werkwoord
queremos
queréis
quieren

Slide 35 - Slide