Lezen hoofdstuk 3

Lezen hoofdstuk 3
tekstdoel (informeren)
manieren van lezen - nauwkeurig lezen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen hoofdstuk 3
tekstdoel (informeren)
manieren van lezen - nauwkeurig lezen

Slide 1 - Slide

In deze les
  • Welkom en afspraken maken
  • Quiz: wat weet je al over het lezen van teksten?
  • Uitleg: tekstdoel, informeren en nauwkeurig lezen
  • Samen doen: opdracht 1 en opdracht 2 op blz. 150 maken.
  • Zelfstandig doen: opdracht 3 t/m 7 op blz. 150 t/m 153 maken.
  • Bespreken: opdracht 3 en 4 op blz. 151 en 152.
  • Afsluiten: vragenvuur 

    Huiswerk: opdracht 5 t/m 7 op blz. 152 en 153 moeten af zijn.

Slide 2 - Slide

DOELEN VAN VANDAAG
  • Je kunt aan het einde van de les uitleggen wat een tekstdoel is.
  • Je kunt aan het einde van de les vertellen wat een schrijver wil met een tekst waarvan het doel informeren is.
  • Je kunt aan het einde van de les een tekst nauwkeurig lezen.

Slide 3 - Slide

De grote leesquiz
Wat weet jij nog?

Slide 4 - Slide

Het onderwerp schrijf je altijd in één woord of in een paar woorden op.
A
Dat is zo.
B
Dat is niet zo.

Slide 5 - Quiz

Je vindt het onderwerp van een tekst niet door jezelf een vraag te stellen.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Een alinea is een titeltje boven een stukje tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Soms begint de eerste regel van een nieuwe alinea met een stukje wit.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
A
Helemaal waar!
B
Dat is kletspraat!

Slide 9 - Quiz

Een tekst bestaat vaak uit drie delen.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

De inleiding van een tekst bestaat altijd uit 3 alinea's.
A
Dat klopt!
B
Dat is echt onzin!

Slide 11 - Quiz

In ieder tekst vind je wel deeltitels.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Een inleiding zit vaak aan de tekst vast.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Het slot van een tekst bestaat vaak uit 1 alinea.
A
Dat is zo.
B
Daar klopt helemaal niets van.

Slide 14 - Quiz

In het slot maakt de schrijver duidelijk wat het onderwerp van een tekst is.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat klopt niet.

Slide 15 - Quiz

Bij verkennend lezen lees je de hele tekst goed door.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Bij verkennend lezen let je niet op...
A
de titel
B
het slot
C
de bron
D
je telefoon

Slide 17 - Quiz

Wat is een tekstdoel?
Een schrijver heeft altijd een bedoeling als hij een tekst schrijft. Dit noem je het tekstdoel.

Slide 18 - Slide

informeren

Slide 19 - Slide

Wat is het tekstdoel?

Slide 20 - Slide

nauwkeurig lezen

Slide 21 - Slide

Samen doen: opdracht 1 en opdracht 2 op blz. 150 maken.

Slide 22 - Slide

Zelfstandig doen: opdracht 3 t/m 7 op blz. 150 t/m 153 maken.

Slide 23 - Slide

Bespreken: opdracht 3 en 4 op blz. 151 en 152.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide