WOORDSOORTEN LES HERHALING 8 FEB/ VERSIE 1/ leerjaar 1

WOORDSOORTEN
lidwoorden, werkwoorden,  zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

WOORDSOORTEN
lidwoorden, werkwoorden,  zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

LIDWOORDEN EN ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Slide 2 - Slide

Je krijgt nu eerst de theorie over het zelfstandig naamwoord.
Ga nu naar de volgende slide en schrijf het zelfstandig naamwoord op in je samenvatting

Slide 3 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
  • Zelfstandige naamwoorden (znw) zijn mensen dieren, planten en dingen. 
  • Eigennamen (voornamen en plaatsnamen) zijn ook zelfstandige naamwoorden 
  • Je kunt altijd lidwoorden (de, het of een) voor een zelfstandig naamwoord zetten.

Slide 4 - Slide

zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld: De groene appel. "Groene" zegt iets over "de appel" en is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord schrijf je met -en

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden niet op -en:
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden wel op -en:

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
A
zinsdelen
B
woordsoorten

Slide 14 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 15 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord.
A
grote
B
brede
C
fietsten
D
gekke

Slide 16 - Quiz

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 17 - Quiz

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels 

Slide 19 - Slide

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 21 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel
A
tijdens
B
sinds
C
tussen
D
opnieuw

Slide 22 - Quiz

Voorzetsel of niet?
'naar'
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 23 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspelen, voorzeggen

Slide 24 - Quiz

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 25 - Drag question

VOORZETSEL
Op
de
Domtoren
in
Utrecht
heb
je
een
prachtig
uitzicht.

Slide 26 - Drag question

Slide 27 - Video

Een witte muis liep naar zijn holletje
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Een
Witte
muis
liep 
naar
zijn
holletje

Slide 28 - Drag question

In de winter brandt bij ons de kachel
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
In
de
winter
brandt
bij
ons
de
kachel

Slide 29 - Drag question

Vroeger stookten de mensen zwarte steenkool in de kachel
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Vroeger
stookten
de
mensen
steenkool
zwarte
in
de
kachel

Slide 30 - Drag question

Tegenwoordig heeft bijna iedereen een centrale verwarming. 
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Tegenwoordig
heeft
bijna
iedereen
een
verwarming
centrale

Slide 31 - Drag question

's Zomers bloeien er veel mooie bloemen in die grote tuin. 
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
's Zomers
bloeien
er
veel
mooie
bloemen
die
in
grote
tuin

Slide 32 - Drag question

Mijn moeder houdt erg van grote, gele bloemen
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Mijn
moeder
houdt
erg
grote
van
bloemen
gele

Slide 33 - Drag question

Meestal zet ze die in een blauwe vaas
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Meestal
zet
ze
die
blauwe 
een
in
vaas

Slide 34 - Drag question

Rick ging met een vriendje in het nieuwe zwembad zwemmen
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Rick
ging
met
een
vriendje
in
het
zwemmen
zwembad
nieuwe

Slide 35 - Drag question

Die oude eik staat naast een klein berkje
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
Die
oude
eik
staat
naast
een
klein
berkje

Slide 36 - Drag question

In de verte kwam een zwaar onweer opzetten.
Bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
In
de
verte
kwam
een
zwaar
onweer
opzetten

Slide 37 - Drag question

Je hebt al een samenvatting al gemaakt van de zinsdelen (pv/wg/ow/lv/mw/bwb. 

Slide 38 - Slide

Je gaat nu jouw samenvatting afmaken. 
Je schrijft de woordsoorten erbij en geeft de kenmerken aan van de woordsoorten. Kijk eventueel hier terug daarvoor.
De woordsoorten: 
- de  lidwoorden
- werkwoord
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord

Slide 39 - Slide