4AZSCHK 4.4 rekenen aan zoutoplossingen 1

4.4 Rekenen aan zoutoplossingen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

4.4 Rekenen aan zoutoplossingen

Slide 1 - Slide

lesdoelen
- verschillende soorten gehaltes
- overmaat en ondermaat (herhaling klas 3)
- molariteit van ionen in een zoutoplossing berekenen
- rekenen met verdunningsfactor

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 5 klas 3 ...
Opgave 35 'rekenen aan reacties'
Calciumchloride is een goedkoop product omdat het als bijproduct ontstaat in het zogeheten solvay-proces.
Hierin reageert calciumcarbonaat met natriumchloride. Er ontstaat natriumcarbonaat + calciumchloride.
a. Bereken hoeveel g calciumchloride er kan ontstaan, bij het samenvoegen van 10g calciumcarbonaat + 25g natriumchloride.

Slide 3 - Slide

Opgave 35 
Calciumchloride is een goedkoop product omdat het als bijproduct ontstaat in het zogeheten solvay-proces.
Hierin reageert calciumcarbonaat met natriumchloride. Er ontstaat natriumcarbonaat + calciumchloride.
a. Bereken hoeveel g calciumchloride er kan ontstaan, bij het samenvoegen van 10g calciumcarbonaat + 25g natriumchloride.

Slide 4 - Slide

Geef de molecuulformules van:
calciumcarbonaat, natriumchloride, natriumcarbonaat en calciumchloride
timer
1:00

Slide 5 - Open question

 
Opgave 35
CaCl2 is een goedkoop product omdat het als bijproduct ontstaat in het zogeheten solvay-proces. 
Hierin reageert CaCO3 met NaCl. Er ontstaat Na2CO3 + CaCl2.
Bereken hoeveel g CaCl2 er kan ontstaan, bij het samenvoegen van 10g CaCO3 + 25g NaCl.
Massa Info: CaCO3 (100,1 u); NaCl (58,5 u); CaCl2 (111,1 u)

Slide 6 - Slide

CaCl2 ontstaat als CaCO3 reageert met NaCl.
Er ontstaat Na2CO3 + CaCl2.
stap 1. Geef de kloppende reactievergelijking.
timer
1:00

Slide 7 - Open question

Opgave 35
CaCl2 is een goedkoop product omdat het als bijproduct ontstaat in het zogeheten solvay-proces. 
 CaCO3 + 2 NaCl --> Na2CO3 + CaCl2.
Bereken hoeveel g CaCl2 er kan ontstaan, bij het samenvoegen van 10g CaCO3 + 25g NaCl.
Massa Info: CaCO3 (100,1 u); NaCl (58,5 u); CaCl2 (111,1 u)

Slide 8 - Slide

CaCO3 + 2NaCl --> Na2CO3 + CaCl2
Bereken hoeveel g CaCl2 er kan ontstaan,
bij 10g CaCO3 + 25g NaCl.
Massa Info: CaCO3 (100,1 u); NaCl (58,5 u); CaCl2 (111,1 u)
timer
4:00
A
11,1 g CaCl2
B
27,7 g CaCl2
C
13,0 g CaCl2
D
6,5 g CaCl2

Slide 9 - Quiz

schrijf stappen op die nodig zijn
bij het berekenen van de stof die ontstaan
is in een reactie.
timer
2:00

Slide 10 - Open question

CaCO3 + 2NaCl --> Na2CO3 + CaCl2 bij 10g CaCO3 + 25g NaCl
Massa Info: CaCO3 (100,1 u); NaCl (58,5 u); CaCl2 (111,1 u)

Bereken welke stof in overmaat aanwezig is.

timer
2:00

Slide 11 - Open question

(NaCl in overmaat)
CaCO3 + 2NaCl --> Na2CO3 + CaCl2
Met welke stof moet je nu dus gaan rekenen?
timer
0:20

Slide 12 - Open question

CaCO3 + 2NaCl --> Na2CO3 + CaCl2
bij 10g CaCO3 + 25g NaCl.
Massa Info: CaCO3 (100,1 u); NaCl (58,5 u); CaCl2 (111,1 u)
Bereken hoeveel g CaCl2 er kan ontstaan,
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Vraag 1 vwo4 zouten
Wat is de molariteit van chloride-ionen in een 23 g/L calciumchloride oplossing?

Slide 14 - Slide

Wat is de molariteit van chloride-ionen in
een 23 g/L calciumchloride oplossing?
timer
3:00

Slide 15 - Open question

Wat is de molariteit van chloride-ionen in een 23 g/L calciumchloride oplossing?
CaCl2 = 111,1 g/mol (Let op de hoofdletters)
23g/L CaCl2 = 23/111,1 mol/L = 0,21 M
CaCl2 --> Ca2+ + 2Cl-
2x 0,21 = 0,42 M

Slide 16 - Slide

Vraag 2 
Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle ijzerionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing.
Bereken hoeveel L van de natriumhydroxide-oplossing Frits toe moet voegen om alle ijzer(III)ionen neer te laten slaan.

Slide 17 - Slide

Geef de symbolen van de ionen, waar we mee te maken hebben in ijzer(III)chloride en natriumhydroxide
timer
1:00

Slide 18 - Open question

oplos-vergelijkingen 
Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle ijzerionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing.

FeCl3 (s) --> Fe3+ (aq) + 3 Cl- (aq)
NaOH (s) --> Na+ (aq) + OH- (aq)

Slide 19 - Slide

BINAS 45A
Welke combinatie van ionen, zal de ijzer-ionen doen neerslaan?
(Fe3+, OH-, Cl- en Na+)

Slide 20 - Open question

"Fe3+ met OH- zal neerslaan (slecht oplosbaar)".
Hoeveel hydroxide-ionen zijn er nodig?
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Noteer de neerslag-reactie,
maak kloppend.
timer
0:40

Slide 22 - Open question

Vraag 2 herhaald
Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle ijzerionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing.
Bereken hoeveel L van de natriumhydroxide-oplossing Frits toe moet voegen om alle ijzer(III)ionen neer te laten slaan.

Slide 23 - Slide

Vraag 2 herhaald
Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle ijzerionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing.
Bereken hoeveel L van de natriumhydroxide-oplossing Frits toe moet voegen om alle ijzer(III)ionen neer te laten slaan.
Fe3+ + 3 OH- --> Fe(OH)3

Slide 24 - Slide

(4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing)
Hoeveel mol OH- ionen is er nodig
om al het ijzer te laten neerslaan?
Fe3+ + 3 OH- --> Fe(OH)3
timer
2:00

Slide 25 - Open question

Bereken hoeveel mol Fe3+ -ionen
er zit in 4 liter 3,0 M FeCl3-oplossing
timer
0:20

Slide 26 - Open question

(12 mol Fe3) Fe3+ + 3 OH- --> Fe(OH)3
Bereken hoeveel mol OH- ionen
Frits nodig heeft.
timer
0:20

Slide 27 - Open question

Bereken hoeveel L van de 0,020 M NaOH-oplossing
Frits toe moet voegen om alle 12 mol ijzer(III)ionen
neer te laten slaan.
(Er was 36 mol OH- ionen nodig!)
timer
1:00

Slide 28 - Open question

nu jij !
Maak alle oefeningen in je boek en controleer achteraf je berekeningen (uitwerkingenboek)

Slide 29 - Slide