This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Ionen, zouten, zuren
basiskennis over ionen, zouten en zuren
Slide 1 - Slide
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
lading
plaats
1+
verwaarloosbaar
proton
neutron
elektron
kern
kern
geen
1-
elektronen-wolk
1,0u
1,0u
massa
Slide 2 - Drag question
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Deeltje 1 is een:
Deeltjes 1 heeft de formule:
Dit deeltje gebaseerd op beryllium, met het symbool Be.
kern
molecuul
ion
elektronenwolk
Be2+
Be2-
2 e- te weinig
2 e- te veel
Slide 3 - Drag question
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Door het afstaan van een elektron raakt het natriumatoom 1 positief geladen.
Door het opnemen van een elektron raakt het chlooratoom 1 negatief geladen.
K-schil
proton
neutron
atoomkern
elektron
Cl
natriumchloride
ion
Cl1-
Slide 4 - Drag question
Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
element
atoomnr.
protonen
elektronen
neutronen
Mn4+
25
25
16
A
25
B
29
C
21
D
41
Slide 5 - Quiz
Een bepaald goud-ion bevat 76 elektronen, 79 protonen en 118 neutronen.
Wat is de lading van dit goud-ion?
A
1+
B
4+
C
3+
D
2+
Slide 6 - Quiz
In mineraalwater komen verschillende deeltjes voor. Een daarvan is nitraat.
Tot welk soort deeltjes behoort nitraat?
A
moleculen
B
atomen
C
metalen
D
ionen
Slide 7 - Quiz
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
chroom(III)nitraat
Cr(NO3)3
Zouten bestaan altijd uit minimaal 1 postief geladen ion en 1 negatief geladen ion.
Een zoutformule of ionverhoudingsformule is altijd neutraal opgeschreven. Dat wil zeggen dat er evenveel postieve ladingen zijn als negatieve ladingen.
In een zoutnaam wordt de lading van het positieve metaal-ion tussen haakjes gezet met Romijnse telling. Dit hoeft alleen als er meerdere iontypes van zijn. Er bestaat bijvoorbeeld croom(III) en crhoom(VI).
3+ lading
index
metaal ion
1- lading
coëfficiënt
samengesteld ion
molecuul
Slide 8 - Drag question
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
1
chroom(VI)fluoride
2
( ) ( )
3
4
( ) ( )
5
Cr
Cr6+
F
F1-
1x
2x
3x
4x
5x
6x
7x
Cr6+
Cr
F
F1-
1
6
5
Cr6+
Cr
F
F6
F1-
Cr5+
Cr5+
Cr6
Slide 9 - Drag question
Positief ion
Negatief ion
Sleep de zinnen naar de juiste locatie.
Elektronen opnemen geeft een
Elektronen afstaan geeft een
Metaalatoom vormt een
Een niet-metaalatoom vormt een
Slide 10 - Drag question
Sleep de ionen naar de juiste locatie.
CO32-
PO43-
OH-
NH4+
NO3-
nitraat-ion
ammonium-ion
hydroxide‑ion
fosfaat-ion
carbonaat-ion
Slide 11 - Drag question
Na2SO3
Cu3(PO4)2
Fe2(CO3)3
Sleep de juiste zoutnaam achter de verhoudingsformule.
natriumsulfaat
natriumsulfiet
koper(II)fosfaat
koper(IV)fosfaat
ijzer(II)carbonaat
ijzer(III)carbonaat
Slide 12 - Drag question
Sleep de onderdelen naar de juiste locatie.
Metalen
Zouten
Moleculaire stoffen
H2O
CuSn
CO2
Mangaan
CuCl
C₆H₁₂O₆
Natriumbromide
Slide 13 - Drag question
Welke stoffen zijn zouten?
Sleep deze formules naar de afbeelding van zoutwinning.
NaCl
HCl
H2S
P2O5
CaO
CO2
Fe2O3
SO3
BaF2
ZnS
SnCl2
K2O
Slide 14 - Drag question
Welk ijzerzout lost goed op?
A
Fe3(PO4)2
B
FeSO4
C
Fe2O3
D
Fe(OH)2
Slide 15 - Quiz
Abdel probeert een beetje zout op te lossen in water. Als hij het zout mengt met water, vormt er zich een troebele suspensie. Als hij een beetje van het zout in een vlam houdt, ziet hij dat de vlam groen kleurt. Welk zout zou Abdel kunnen hebben?
A
bariumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat
Slide 16 - Quiz
Welke naam hoort bij de formule NH4+?
A
ammonia
B
ammoniak
C
ammonium
Slide 17 - Quiz
Calciumlactaat is een stof die bestaat uit calciumionen en lactaationen in de verhouding 1 : 2.
Geef de lading van het lactaation.
Slide 18 - Open question
Gebruik tabel 34 van je Binas. Titaan(IV)oxide is een witte kleurstof die in verf gebruikt wordt.
Geef de formule van titaan(IV)oxide.
Slide 19 - Open question
Aan een oplossing van bariumnitraat voeg je een oplossing van natriumjodide toe. Ontstaat er een neerslag? Leg je antwoord uit.
Slide 20 - Open question
Geef de formule van salpeterzuur en geef aan waar het in voorkomt.
Slide 21 - Open question
Geef de formule van fosforzuur en geef aan waar het in voorkomt.
Slide 22 - Open question
Wat is de formule van IJzer(III)sulfaat
A
Fe2(SO4)3
B
Fe3(SO4)2
C
Fe2(CO3)3
D
Fe3(CO3)2
Slide 23 - Quiz
Waterstof chloride
Koolzuur
Zwavel zuur
Salpeter zuur
HCl
HNO3
H2SO4
H2CO3
Slide 24 - Drag question
Jody heeft een indicator gebruikt bij een stof met een pH van 2,5. De indicator kleurde geel.
Welke indicator heeft zij gebruikt?
A
Broomthymolblauw
B
Methylrood
C
Dimethylgeel
D
Rodekoolsap
Slide 25 - Quiz
Wordt de werkingssnelheid van de ontstopper hoger, lager of blijft deze gelijk bij aanwezigheid van water?
A
De snelheid blijft gelijk, want de hoeveelheid zwavelzuur verandert niet
B
De snelheid wordt hoger, want de concentratie zwavelzuur neemt toe
C
De snelheid wordt lager, want de concentratie zwavelzuur neemt af
D
niets
Slide 26 - Quiz
Soda is een base, het heeft daarom een pH van ongeveer
A
2
B
7
C
12
Slide 27 - Quiz
Welke van deze molecuulformules komt niet van een base
A
B
C
D
Slide 28 - Quiz
Sleep de onderdelen naar de juiste plek.
zuur
base
H+
OH-
universeel indicator-papier kleurt rood
NaOH
H2SO4
pH = 13,5
pH = 4
zuurrestion
O2-
soda oplossing
cola
Slide 29 - Drag question
Herken zuren en basen
Sleep de zuren naar de linkerkant en de basen naar de rechterkant. Niet alles is zuur of base.
zuur base
natriumhydroxide
O2-
ammoniak
natrium
HNO3
CH3COO-
waterstofchloride
H2SO4
Slide 30 - Drag question
Leg aan de hand van de formule van natriumcarbonaat uit dat deze stof geen zuur kan zijn.
Slide 31 - Open question
Wat is de triviale naam van calciumhydroxideoplossing?