Grammatica zinsontleding 9 maart

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.
(vooral gezegde, lv, mv, bwp)

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.
(vooral gezegde, lv, mv, bwp)

Slide 1 - Slide

planning
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.
(vooral gezegde, lv, mv, bwp)

Maken oefentoets (huiswerk)

Slide 2 - Slide

Huiswerk (tip: klopt de zin?)
  1. wat
  2. hun
  3. dat
  4. hen
  5. door wie
  6. wat
  7. waarmee
  8. hen

Slide 3 - Slide

Het stappenplan:

1. Persoonsvorm
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Onderwerp
4. Gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk)
5. Lijdend voorwerp (niet in alle zinnen)
6. Meewerkend voorwerp (niet in alle zinnen)
7. Bijwoordelijke bepalingen (blijven over als je alles goed benoemt hebt, kan meer dan één zijn)

Slide 4 - Slide

Het gezegde in een zin
Elke zin heeft een gezegde. Het gezegde geeft aan wat er gebeurt in de zin of wat iemand of iets is.
Is er sprake van een handeling (een doe-zin) dan heb je een werkwoordelijk gezegde. Een werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
Is er sprake van een toestand (een zijn-zin) dan heb je een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit werkwoorden én een ander woord/andere woorden (bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden). 

Slide 5 - Slide

Afgelopen weekend / hebben / veel mensen / geschaatst.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Op veel plaatsen / was / het ijs / niet dik genoeg.
Deze zin bevat een...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Het stappenplan:

1. Persoonsvorm
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Onderwerp
4. Gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk)
5. Lijdend voorwerp (niet in alle zinnen)
6. Meewerkend voorwerp (niet in alle zinnen)
7. Bijwoordelijke bepalingen (blijven over als je alles goed benoemt hebt, kan meer dan één zijn)

Slide 8 - Slide

1. Op veel plaatsen / was / het ijs / niet dik genoeg.
      bwb / nwg / ond / nwg

2. Afgelopen weekend / hebben / veel mensen / geschaatst.
     bwb / wwg / ond / wwg

In de eerste zin is geen sprake van een handeling, maar van een toestand, dus een nwg. Let op! Het deel niet dik genoeg is onderdeel van het nwg. 

In de tweede zin is sprake van een handeling, namelijk schaatsen en dus een wwg. 


Slide 9 - Slide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Voert de handeling niet uit, maar ondergaat de handeling
    vb: De keeper stopt de bal.
    De keeper handelt = onderwerp
    de bal wordt gestopt, ondergaat dus de handeling = lv 
  • Je kunt de volgende vraag stellen: wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
    Wie of wat stopt de keeper?

Slide 10 - Slide

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 11 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
wwg / ond / bwb / lv / wwg / bwb

Jullie buren voeren de handeling uit (zij boeken) = ond

wat hebben jullie buren geboekt? = een dure vakantie = lv

ook en via die site geven extra informatie en zijn bwb

Slide 12 - Slide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling en kan dus alleen voorkomen in een zin met een wg (een doe-zin).
  • Een lijdend voorwerp geeft nooit een maat, prijs, gewicht of tijd aan.
    vb. Deze appels kosten drie euro.  
    Drie euro is geen lv, want geeft antwoord op de vraag hoeveel de appels kosten. 

Slide 13 - Slide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
    vb. Hij speelt met de hond in de sneeuw.  
    Met de hond is geen lv, want begint met een voorzetsel.

Er staat dus niet in elke zin een lijdend voorwerp! 
(hangt af van het werkwoord)

Slide 14 - Slide

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor etc).
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Ik kijk graag naar Netflix.

naar Netflix = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Het meewerkend voorwerp (mv)
Sommige werkwoorden geven een handeling aan waarbij iemand (of iets) iets ontvangt. 
vb. Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
ik voer de handeling uit = onderwerp
een kaart ondergaat de handeling (wordt gestuurd) = lv
mijn oma ontvangt de kaart = meewerkend voorwerp

Slide 17 - Slide

Het meewerkend voorwerp
  • Je kunt het mv vinden door de volgende vraag te stellen: 
    aan wie of voor wie + onderwerp + werkwoordelijk gezegde (+ lv)
    Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
    Aan wie stuur ik een kaart?
  • Voor een mv, staat (of kan staan) het voorzetsel aan of voor
    Ik / stuur / (aan) mijn oma / een kaart.
  • Let op! Het voorzetsel aan of voor geeft niet altijd een mv aan. Als het een plaats aangeeft en niet iemand die ontvangt, dan is het géén mv. 
    vb. Onze jassen hangen aan de kapstok.

Slide 18 - Slide

De muziekleraar heeft mij een nieuw muziekstuk meegegeven.
A
mij = lv een nieuw muziekstuk = ond
B
mij = mv een nieuw muziekstuk = lv

Slide 19 - Quiz

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

meewerkend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen mv
B
mijn oude juf
C
voor haar verjaardag
D
een verjaardagskaart

Slide 20 - Quiz

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

Lijdend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen lv.
B
mijn oude juf
C
ik
D
een verjaardagskaart

Slide 21 - Quiz

Ik / hang / het schilderij / aan de muur.

aan de muur = mv
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Veel mensen waren blij met alle sneeuw en het ijs.
met alle sneeuw en het ijs = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Veel mensen / waren / blij / met alle sneeuw en het ijs.
    ond                ng       ng       bwb

Het zinsdeel met alle sneeuw en het ijs is géén lijdend voorwerp:
- waren blij is een toestand en geen handeling, de zin bevat dus een ng
- in een zin met ng staat nooit een lv (een lv ondergaat immers een handeling)

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 26 - Quiz


De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 27 - Open question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 28 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 29 - Drag question

Oefentoets
Maak de oefentoets.
Maandag bespreken en kans om nog vragen te stellen.

Slide 30 - Slide