Zoeken naar nieuwe handelsroutes:
Europese landen wilden alternatieven vinden voor de traditionele handelsroutes naar Azië, die vaak door vijandige gebieden of via tussenhandelaren verliepen, wat veel geld kon verliezen door onderhoud, oorlog, en de lasten van tollen. Directe routes naar specerijen, zijde en andere waardevolle goederen waren zeer winstgevend.
Toegang tot waardevolle grondstoffen:
Ontdekkingsreizigers hoopten toegang te krijgen tot goud, zilver, edelstenen en andere natuurlijke rijkdommen in onbekende gebieden, zoals Amerika en Afrika, die weinig tot niet voorkomen in Europa, waardoor er veel vraag naar is, en weinig aanbod. Hierdoor worden deze grondstoffen erg waardevol.
Kolonisatie en exploitatie:
Door nieuwe gebieden te koloniseren, konden Europese landen plantages opzetten en grondstoffen zoals suiker, tabak en katoen verbouwen, vaak met goedkope of gedwongen arbeid. Hierbij bespaarde dus op arbeidskosten, maar verdiende ze ook veel door producten mee te nemen naar Europa die daar niet beschikbaar zijn, maar wel in hoge vraag.
Uitbreiding van markten:
Sponsors zagen nieuwe gebieden als een kans om Europese producten te verkopen en zo hun markten te vergroten, omdat ze daar ook Europese ambacht van hogere kwaliteit, niet hadden.
Concurreren met rivaliserende mogendheden:
Economische motieven waren ook gekoppeld aan geopolitieke belangen. Door nieuwe gebieden te ontdekken en te claimen, konden landen zoals Spanje en Portugal hun rijkdom vergroten en hun macht versterken ten opzichte van andere Europese staten. Europese landen konden zo ook oorlog voeren, omdat oorlog heel veel geld kost, van zowel de investeringen, als de verliezen die je maakt in zowel grondstoffen, mankracht, en restauratiekosten. Door veel geld te hebben, had je dus ook een betere machtspositie ten opzichte van andere Europese staten.