die Modalverben im Präteritum

V41
19.11.2020
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

V41
19.11.2020

Slide 1 - Slide

Heute
Modalverben im Präteritum & im Perfekt
(Hören)
Wortschatz 
GoogleForms woordjes DN

Slide 2 - Slide

Doel: Je kent de kenmerken van de Modalverben in de t.t. en de v.t. en kan deze toepassen

Slide 3 - Slide

Wat zijn de kenmerken van de Modalverben in de t.t.?
-



evt.: S. 257-258

Slide 4 - Slide

1. Klinkerwisseling enkelvoud (ich, du er/sie/es/man/wer)
2. 1ste en 3de pers. enkelvoud hebben geen uitgang
3. alle Modalverben worden op dezelfde manier vervoegd

Slide 5 - Slide

Wat zijn de kenmerken van de Modalverben in de v.t.?

Slide 6 - Slide

1. klinkerwisseling in zowel enkelvoud als meervoud
2. geen Umlaut
3. ich en er/sie/es/man/wer hebben dezelfde uitgang
4. alle Modalverben worden op dezelfde manier vervoegd
5. zelfde uitgangen als de regelmatige werkwoorden

Slide 7 - Slide

Modalverben im Präteritum

Slide 8 - Slide

Ergänze: Mein Freund ....... keine Rückfahrtkarte kaufen
A
konnte
B
konntet
C
konnten

Slide 9 - Quiz

Ergänze: Warum ....... du ins Zentrum fahren?
A
musste
B
musstet
C
musstest
D
musst

Slide 10 - Quiz

Übersetze ins Präteritum: (Mogen) ........ ihr nach Hause fahren?
A
Mochtet
B
Durftet
C
Möchtet
D
Solltet

Slide 11 - Quiz

Ergänze ins Präteritum: (Moeten) ......... du lange auf die Straßenbahn warten?
A
Solltest
B
Musstest
C
Mochtest

Slide 12 - Quiz

Übersetze ins Präteritum: Diesmal (mogen) ........ ich entscheiden, wo wir am Sonntag hinfahren.
A
durfte
B
möchte
C
mochte
D
mag

Slide 13 - Quiz

Welk antwoord is op jou van toepassing?
A
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
C
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
D
ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 14 - Quiz

Grammatik & Wortschatz üben
machen: 
Grammatik: 15, 16, 17, 19 oder 15, 18, 20 (S. 72f.)
Wortschatz: 21 bis zu 24 (S. 74f.)

Slide 15 - Slide

Hören
Aufgabe 26, Seite 76

Slide 16 - Slide