Hoofdstuk 3.1

Welkom!
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen.

Blader naar hoofstuk 3.1, bladzijde 74.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen.

Blader naar hoofstuk 3.1, bladzijde 74.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Wat voor kosten een bedrijf kan hebben.
2. Wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten.
3. Hoe je de verkoopprijs en consumentenprijs berekent.

Slide 2 - Slide

Productiefactoren
  • Kapitaal 
  • Arbeid 
  • Natuur
  • Ondernemerschap

KANO
Voor het leveren van productiefactoren wordt je beloond!
Wat is nodig om iets te maken?
Dat zijn de 4 productiefactoren.

Slide 3 - Slide

Welke beloning krijg je voor productiefactoren?
  • Kapitaal                                          ----> Rente
  • Arbeid                                             ----> Loon
  • Natuur                                            ----> Pacht
  • Ondernemerschap                   ----> Winst


Slide 4 - Slide

Bedrijfskolom
Toegevoegde
      waarde
Door elke bewerking wordt het product meer waard.


Dit is voorbeeld van een bedrijfskolom.

Slide 5 - Slide

Kosten
Om producten te kunnen produceren, moet een bedrijf kosten maken. Deze kosten kun je opdelen in 2 groepen. 
Om producten te kunnen produceren, moet een bedrijf kosten maken. Deze kosten kun je opdelen in 2 groepen. 
Vaste kosten: heb je altijd, ook als je niks produceert.
Bijvoorbeeld: huur van een pand, afschrijving machines, verzekeringen.
Variabele kosten: kosten die afhankelijk zijn van de productie.
Bijvoorbeeld: inkoop grondstoffen, loon personeel en energiekosten.

Slide 6 - Slide

Afschrijving:  
Hoeveel worden jouw kapitaalgoederen elk jaar minder waard? 

Waarom moet je dit kunnen uitrekenen? 
Je wil uiteindelijk weer nieuwe kapitaalgoederen aan kunnen schaffen.

Formule
Afschrijving per jaar = aanschafprijs : aantal gebruiksjaren.


Slide 7 - Slide

Voorbeeld 1
Je wilt over 5 jaar een nieuwe chipsmachine aanschaffen. Deze zal naar verwachting €38.500 kosten. Je kunt de machine nog voor €3500 verkopen. 

Bereken de jaarlijkse afschrijfkosten.

  • Er moet nog €38.500 - €3500 = €35.000 gespaard worden in 5 jaar.
  • Per jaar is dat €35.000 : 5 = €7000

Slide 8 - Slide

Nu jij
Je wilt over 8 jaar een nieuwe vrachtwagen aanschaffen. Deze zal naar verwachting €78.500 kosten. Je kunt de vrachtwagen na 8 jaar nog voor €23500 verkopen. 

Bereken de jaarlijkse & maandelijkse afschrijfkosten.

  • Er moet nog €78.500 - €23500 = €55.000 aan eigen kosten 
  • Per jaar is dat €55.000 : 8 = €6875
  • Per maand is dat: €6875 : 12 = €572,92

Slide 9 - Slide

Toegevoegde waarde
= de extra waarde die ontstaat als een bedrijf een product 
    bewerkt

Slide 10 - Slide

Verkoopprijs VS consumentenprijs
  • Verkoopprijs: de prijs exclusief btw. Dus 100%

  • Consumentenprijs: de prijs inclusief btw. Dus 121%

Slide 11 - Slide

Consumentenprijs (121%)
  • Verkoopprijs + btw

Voorbeeld:
  • Verkoopprijs = €11,40      (verkoopprijs is altijd 100%)
  • Btw= 21%

  • Dus: Consumentenprijs is 11,40 x 1,21 = €13,79

Slide 12 - Slide

Prijs exclusief btw.            (hoe snel berekenen?)
  • 21% btw => Prijs inclusief btw : 1,21

  • 6% btw => Prijs inclusief btw : 1,06

Slide 13 - Slide

Prijs inclusief btw
  • 21% btw => Prijs exclusief btw x 1,21 = inclusief 21% btw

  • 6% btw => Prijs exclusief btw x 1,06 = inclusief 6% btw


Slide 14 - Slide

Schema

inkoopprijs

+ Brutowinstmarge (meestal in % van de inkoopprijs)

= verkoopprijs

+BTW

= Consumentenprijs

Slide 15 - Slide

Bepalen verkoopprijs en consumentenprijs
  • inkoopprijs
  • brutowinstmarge +
  • verkoopprijs
  • btw                          +
  • consumentenprijs
Oefenen
Vraag 9 en 10

Hiermee bereken je de kostprijs, verkoopprijs en consumentenprijs

PER STUK

Slide 16 - Slide

Lesdoelen behaald?
Deel 1:
  • Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
  • Wat is het verschil tussen variabele- en vaste kosten?
  • Hoe bereken je de kostprijs?
Deel 2:
  • Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?

Slide 17 - Slide

Tip
1. Schrijf onder elkaar (in de juiste volgorde) wat weet ik al? Dus wat staat er in het verhaaltje (leren!)
2. Schema invullen

Slide 18 - Slide

Programma

1. Rekenen - wat weten we nog van paragraaf 1?
2. Bespreken rekenvragen paragraaf 1
3. Gaat het goed? Door naar paragraaf 2
4. Gaat het niet goed? Meer herhalen/oefenen
5. Oefenen nettowinst/verlies

BOEK / PEN / SCHRIFT / REKENMACHINE (JIJ OOK MANON🤦🏼‍♂️🤪!)
timer
0:20

Slide 19 - Slide

Weet je het nog?
4 rekenvragen van paragraaf 1

2 minuten de tijd om je voor te bereiden
Paragraaf 1: vanaf blz. 74

Slide 20 - Slide

Vraag 1
Noteer de overige 4 productiefactoren + beloning

1. Kapitaal = rente
2.
3.
4.

Slide 21 - Slide

2. Consumentenprijs
Van Inkoopprjis naar consumentenprijs

inkoopprijs                                            € 1,20
Brutowinstopslag                              € 55%     +
Verkoopprijs excl btw                      €................
BTW                                                          €21%        +
Consumentenprijs                             €................

Slide 22 - Slide

Vraag 3 
Bereken de verkoopprijs

inkoopprijs                                            € .....
Brutowinstopslag                              € 55%     +
Verkoopprijs excl btw                      €................
BTW                                                          €21%        +
Consumentenprijs                             €135

Slide 23 - Slide

4. Oefenen
De vaste kosten van een bedrijf zijn €2.000, de variabele kosten per product zijn €0,30. Het bedrijf produceert 10.000 zakken chips. 

Bereken de kostprijs per product
(dus wat kost 1 zak chips om te maken?)


Hulp?
Stap 1: alle kosten bij elkaar optellen
Stap 2: alle kosten delen door het aantal producten = antwoord (kostprijs per product = wat kost het om 1 product te maken)

Slide 24 - Slide